Restauratie van de rechtsstaat
Titel:
”De toekomst van de stad. Over geschiedenis en politiek”
Auteur: Bart Jan Spruyt
Uitgeverij: Boekencentrum, Zoetermeer, 2005
ISBN 90 239 1794 4
Pagina’s: 85
Prijs: € 5,-; Titel: ”Gedoemd tot kwetsbaarheid”
Auteur: Geert Mak
Uitgeverij: Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2005
ISBN 90 450 1382 7
Pagina’s: 94
Prijs: € 5,-.
Toen ”vaderlandse geschiedenis” gekozen werd als thema van de boekenweek 2005 voorzag niemand de moord op Theo van Gogh. Die moord en alles wat erop volgde heeft echter een nieuwe kleur gegeven aan dit terugblikken op ’onze’ geschiedenis. De behoefte aan rekenschap, zelfinzicht en oriëntatie is groot. „Wie waren wij, Nederlanders, eigenlijk?” zo vraagt Geert Mak zich af in zijn ”Gedoemd tot kwetsbaarheid”. En zo is iedereen op zoek naar de Nederlandse identiteit en de vraag hoe het allemaal verder moet.
Het boekje van Geert Mak -beknopt, prettig leesbaar en in zakformaat- heeft zijn weg al naar vele tienduizenden lezers gevonden. Ik bespreek het hier samen met het eveneens beknopte, maar veel steviger boekje, ”De toekomst van de stad” van dr. Bart Jan Spruyt, dat ter gelegenheid van Boekenweek bij uitgeverij Boekencentrum verscheen. Beide publicaties gaan over geschiedenis en politiek en zijn niet denkbaar zonder de moord op Theo van Gogh. De auteurs doen echter geheel tegengestelde voorstellen met betrekking tot het samenleven in Nederland en ons politieke bestel.
Opvallend is dat beide auteurs een calvinistische achtergrond hebben. Geert Mak is, zoals bekend, oorspronkelijk afkomstig uit een gereformeerd milieu. Bart Jan Spruyt, oud-RD-journalist, is dat ook. Geen van beiden funderen hun politieke overtuiging echter op de christelijke, laat staan de gereformeerde, traditie. Geert Mak noemt zich ”kind van de Verlichting”. Het boek van Spruyt laat helder uitkomen dat zijn conservatisme een ideologisch aanhangsel is van de liberale traditie. Ik beschouw dit als een nieuwe toelichting op zijn politieke ontwikkelingsgang.
Militante toon
”De toekomst van de stad” is niet een boek over de leefbaarheid van onze binnensteden, zoals de titel doet vermoeden, maar een staatkundig betoog. De kernvraag luidt: „Hoe kan een samenleving als de onze zich politiek en cultureel zo bewapenen dat zij weerbaar wordt tegen de gevaren die haar van binnen en van buiten bedreigen?” (blz. 8). De toon is daarmee gezet, een defensieve, militante. Er is een aanval en er moet verdedigd worden. De aanval komt van de kant van de „radicale cultuur en religie van de islam.” Wat wordt er aangevallen? De liberale democratie. Deze kent vrijheden die in handen van de moslims, vooral de radicale, niet veilig zijn. Het gevaar is nu dat de liberale democratie niet weerbaar genoeg is. In onze nonchalance en nalatigheid zijn we onze eigen vijand geworden. Wil de liberale democratie gered worden dan zijn stevige maatregelen en ingrepen nodig. Daarvoor hebben we het conservatisme nodig. „Het conservatisme is nodig om het liberalisme voor zelfmoord te behoeden”, heet het (blz. 65). Spruyt staat zelf een ”liberaal-conservatieve” politiek voor. Bij mijn weten is het voor het eerst dat hij deze term gebruikt als typering van zijn eigen streven. Komen de maatregelen van deze liberaal-conservatieve politiek ter sprake dan blijken ze te liggen op het vlak van de staatkundige hervormingen: directe verkiezingen, referenda. Geen geestelijke strijd, geen terugkeer naar het Evangelie, maar een „nieuw en sterker liberalisme” om de „islamitische uitdaging” het hoofd te bieden.
Liberale grondbegrippen
Er is nogal het een en ander waar een lezer zich over kan verwonderen in dit boekje, dat overigens knap geschreven is en van belezenheid getuigt. Ik bedoel daarmee de rechtvaardiging van het conservatisme als politieke stroming. De conservatieven hebben vaak beweerd dat christelijke politiek niets anders is dan conservatieve politiek. Ik heb altijd beweerd dat het conservatisme tot een andere ideologische stroom behoort en met deze uitspraak verwarring zaait in het kamp van hen die zich rekenen tot de geestelijke nazaten van Groen van Prinsterer, Kuyper en Kersten. De steun die hier en daar vanuit deze kringen kwam voor het conservatisme heb ik nooit begrepen.
Welnu, dit boekje laat klip en klaar zien dat het conservatisme leeft van liberale grondbegrippen over menselijke vrijheid, autonomie, scheiding van kerk en staat, de beperkte neutrale overheid, enzovoort. De kern van de christelijke staatkunde, zoals verwoord door SGP, ChristenUnie en (delen van) het CDA, namelijk dat het christelijk geloof moet doordringen in de politiek, verwerpt hij. Spruyt verdedigt een liberale opvatting over de scheiding van kerk en staat en probeert dit met christelijke argumenten te onderbouwen. We horen er de echo in van Kinnegings onderscheiding tussen het hiernumaals (het terrein van de staat) en het hiernamaals (het terrein van de kerk). Jezus uitspraak dat men de keizer moet geven wat des keizers is en Gode wat van God is, moet hier als bewijs dienen.
Boedelscheiding dus. Het Nieuwe Testament zou, geconfronteerd met de Romeinse overheid, daar opuit zijn. Sterk is dit betoog niet. Spruyt ziet geheel voorbij aan het bijbelse gegeven dat de overheden in het scheppen en bestendigen van een wereldlijke orde gebonden blijven aan Gods wet. Paulus maakt het geweten van stadhouder Felix onrustig door te spreken over gerechtigheid en Gods oordeel (Hand. 24:25). Dat overheden de norm van Gods gerechtigheid hebben aan te leggen is steeds het inzicht geweest van de calvinistische traditie. Men leze Calvijn over de overheid en de Wet van God. Maar bij alle belezenheid van Spruyt blijven de boeken uit deze traditie dicht. Evenwichtig is dit niet en het beroep op Augustinus’ tweerijkenleer overtuigt evenmin.
Christelijk geloof
De conclusie van dit alles? „Bij de noodzakelijke restauratie van onze democratische rechtsstaat kan het christelijk geloof niet de concrete leidraad zijn” (blz. 63). De liberale democratie veronderstelt een neutrale en zelfs agnostische staat. Erg duidelijk wordt het mijns inziens niet wanneer het christendom wel een belangrijke morele kracht in de sámenleving is. Als dat zo is, waarom is de christelijke religie dan geen maatstaf voor het politieke domein? Moet die moraal niet door de politiek erkend worden? Hier raak ik het spoor bijster. Christelijke politiek is op dit punt veel duidelijker.
In ”De toekomst van de stad” zien we de auteur worstelen in het intellectuele krachtenveld van het liberalisme. Hij hinkt voortdurend op twee gedachten: de vrijheidsvergroting van het individu en de machtsvergroting -ja ook dat!- van de staat. Spruyt suggereert in zijn slotdeel dat de staat zelfs een uitzonderingstoestand kan uitroepen! En intussen moet de mens vrij zijn. Het zijn beide gestalten van menselijke autonomie. Wezenlijke aspecten van christelijke politiek, zoals de soevereiniteit van God en het bijbelse spreken over gerechtigheid raken geheel buiten beeld. Dat is jammer, temeer daar hier geschreven wordt over de koers van onze samenleving. Deze receptuur zal niet werken.
Groen van Prinsterer noemde de conservatieven het „inconsequente deel van de liberale partij.” Inconsequent, omdat zij terugdeinzen voor de consequenties van de vrijheid. Als zij zien waartoe de vrijheid leidt beginnen ze weer terug te verlangen naar orde en een sterke hand. In de titel van zijn boekje ”Gedoemd tot kwetsbaarheid” maakt Geert Mak duidelijk dat hij weinig met dit polaire denken over vrijheid en orde op heeft. Hij is juist ernstig verontrust vanwege al die oproepen tot repressie en dwang, die na de moord op Theo van Gogh zijn losgebarsten. Hij verwijt Geert Wilders en andere rechtsnationalisten dat ze „handelaren in de angst” zijn geworden. Hij schrikt van de toon van sommige politici die het volksbestaan ineens in geding achten en daarvoor zelfs bepaalde rechten willen opschorten. Het vuurtje van het onbehagen en angst wordt volgens Mak door rechtse politici en journalisten opgestookt - tot deze categorie rekent hij ongetwijfeld ook Bart Jan Spruyt.
Groot verschil
Het verschil is inderdaad groot. Alleen al in toon en stijl: Spruyt is heftig en gebruikt grote woorden, Mak is rustig en relativerend. Als Spruyt de doctrinair is, is Mak de moderaat. Geert Mak werkt niet met vaste principes en zet de discussie met de islam niet op scherp. Uiteindelijk, zegt Mak, leren de eenvoudige feiten dat de problemen van radicalisering en geweld slechts 0,04 procent van de moslimpopulatie betreft. Natuurlijk, dat zijn er enkele honderden te veel, maar dat is geen reden om te twijfelen aan de mogelijkheid van integratie. Mak gelooft in de kneedbaarheid van mens en samenleving. Nederland, zo luidt de kern van zijn betoog, heeft altijd een soort van onderlinge verdraagzaamheid gekend die typerend was voor de Hollandse koopmanssteden. Zelfs de Verlichting met zijn hoge idealen van rationaliteit en humaniteit werd hier afgevlakt tot een beschavingsideaal, waar vele verlichte dominees zich druk voor maakten.
Zelf lijkt domineeszoon Mak hier ook wel op: hij bemoedigt en pacificeert, verklaart zich tot zoon van de Verlichting, maar op een volstrekt ondogmatische manier. Het kan met Nederland en de islam goed komen, als we maar niet polariseren en ruim gebruikmaken van onze historische ervaring met plooien, onderhandelen, polderen en pacificeren. Spruyt ziet niet veel heil in een dialoog met moslims, aangezien deze volgens hem in het verleden ook nooit geslaagd zijn, maar volgens Mak is er hoop: „Statisch is de islam op langere termijn dus allerminst” (blz. 74).
Het antwoord van Mak is natuurlijk dun. Hij weet het zelf: dit alles klinkt soft en naïef. Maar er is geen andere weg dan die van de sociale experimenten, willen we een aantal grondwaarden van onze samenleving niet kwijtraken in een op repressie gerichte politiek.
Beide auteurs idealiseren en romantiseren: bepaalde perioden in de geschiedenis, bepaalde grondhoudingen van ’de’ Nederlander. Misschien moet dat ook wel om houvast te bieden in onzekere tijden. Maar de vraag wie wij eigenlijk waren kan niet beantwoord worden zonder in te gaan op de betekenis van een bijbels, zo men wil gereformeerd christendom voor de Nederlandse cultuur en samenleving. Het wordt tijd dat we daarover weer wat meer gaan horen.