Zeehelden als nationale idolen
Titel:
”Zeehelden”, Ronald Prud’homme van Reine
Uitgeverij: De Arbeiderspers, Amsterdam, 2005
ISBN 90 295 3834 1
Pagina’s: 160
Prijs: € 11,50. Bij een Boekenweek met als thema ”Spiegel van de Lage Landen. Boeken over onze geschiedenis” mogen de zeehelden niet ontbreken, zo heeft uitgeverij De Arbeiderspers geoordeeld. Ronald Prud’homme van Reine vulde zijn succesvolle maar omvangrijke biografieënserie over Michiel de Ruyter, Piet Hein en vader en zoon Tromp daarom voor de gelegenheid aan met een dunner boekje over vaderlandse zeehelden. „Ideaal voor naast de kassa”, vermeldt de uitgever in zijn speciale boekenweekprospectus.
Het werk van Prud’homme kennende, viel dit boekje mij aanvankelijk wat tegen, temeer omdat ik nog niet op de hoogte was van het doel van de uitgave. Daarmee is de maritiem geïnteresseerde lezer gewaarschuwd: wie Prud’hommes eerdere publicaties kent, moet niet met al te hoge verwachtingen aan dit boek beginnen. Niet dat de auteur zijn reputatie van grondigheid en gedegenheid geen eer aandoet, men vindt alleen weinig nieuws in dit boek. Voor diegenen die nog geen kennismaakten met de biografieën is ”Zeehelden” echter een aardige introductie.
In zijn voorwoord vergelijkt de auteur zeehelden uit de zeventiende eeuw met hedendaagse muziek- en sportidolen. Inwoners van de Republiek identificeerden zich graag met de maritieme kopstukken, die veelal een spectaculaire carrière meemaakten en die dankzij hun daden opklommen tot vooraanstaande posities en onmetelijke rijkdom en eer. Als rechtgeaard historicus stelt Prud’homme zich een aantal vragen. Hij wil te weten komen „waarom de ene zeeofficier zeeheld werd en de andere niet.”
In het eerste deel van het verhaal volgt een overzicht van de Nederlandse vloot in de zeventiende eeuw. In feite geeft de auteur in zo’n dertig pagina’s een overzicht van de oorlogen die ons land in de zeventiende eeuw ter zee uitvocht en van de positie van de marine in die dagen. Interessanter wordt het in het tweede hoofdstuk, waar het gaat over het idool. Met voorbeelden geeft de schrijver aan hoe het beeld van zeehelden op basis van moeilijk verifieerbare heldendaden en uitspraken in de loop der tijd tot mythische proporties kon uitgroeien. Prud’homme tekent bijvoorbeeld steeds de vermeende laatste woorden van een zeeheld op: zelfs als een kogel de onmiddellijke dood tot gevolg moet hebben gehad, bleken sommige zeeofficieren volgens de overlevering toch in staat tot het spreken van legendarische of vrome laatste woorden.
Het ontstaan van een ”zeeheldencultus” laat Prud’homme beginnen met de eerste staatsbegrafenis, namelijk die van Jacob van Heemskerck in 1607. Het laatste van overheidswege gefinancierde praalgraf was dat van Michiel de Ruyter in 1677. De omvang en kostbaarheid van het grafmonument zijn maatstaven waaraan de auteur de status als zeeheld afmeet. „Een zeeheld die niet sneuvelde kreeg geen graftombe en werd op zijn best geëerd met een fraaie grafzerk. Dat was geen grote bijdrage aan eeuwige roem.” Dit overkwam bijvoorbeeld Cornelis Tromp in 1691. „Hij had zijn eigen roem overleefd” en werd bijgezet in het grafmonument van zijn vader, zonder dat zijn naam ergens werd vermeld.
Daarnaast is er in het boek aandacht voor prenten, schilderijen en gedichten. Prud’homme maakt daarbij overvloedig gebruik van gegevens die in de eerdere biografieën zijn terug te vinden. Daarnaast is er echter ook aandacht voor minder bekende zeehelden als Isaac Sweers, Aert van Nes, Tjerck Hiddesz de Vries, Pieter Florisz, Adriaen Banckert en Willem Bastiaensz Schepers. Het is Aert van Nes die de voorkant siert, op een imponerend portret van de Amsterdamse schilder Bartholomeüs van der Helst. De belangstelling van het volk voor zeehelden meet de schrijver onder meer af aan de mate waarin -vooral in de Derde Engelse Oorlog- zeehelden werden ingezet als reclamemiddel. Zo was er een tabakswinkel met de naam ”In d’Amiraal Tromp”, die als motto voerde: ”Den Admirael Tromp heeft nooit de vlag voor zijn vijant willen strijken / Zoo heeft ook mijn Tabak voor geen andere te wijken”.
In het laatste hoofdstuk wordt stilgestaan bij de zeeheld als mens. Het is een wat onsamenhangend hoofdstuk, dat wel aardige anekdotes biedt. Zo werden in de grafkelder van De Ruyter in de Nieuwe Kerk in Amsterdam nog tot 1865 familieleden bijgezet. Als de kelder openging, konden Amsterdammers tegen betaling van een fooitje aan de koster de trap afdalen om het skelet van de grote zeeheld door een traliewerk in zijn kist te zien liggen. In 1881 werden de overblijfselen op staatskosten opnieuw gekist. Voor deze gelegenheid maakte een kunstenaar een, als afbeelding in het boek opgenomen, lithografie van de schedel van de vermaarde luitenant-admiraal-generaal. De nazaten besloten hierna de kist voortaan gesloten te laten.
Al met al is ”Zeehelden” een boekje dat prima past bij het thema van de Boekenweek en dat tegen een aantrekkelijke prijs inderdaad ideaal is voor naast de toonbank. Met de bijgevoegde kortingsbon kan de lezer altijd besluiten om over te gaan tot aankoop van het ’echte werk’.