Belgische kijk op Nederland
Titel:
”Mijn Nederland”
Auteur: Geert van Istendael
Uitgeverij: Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2005
ISBN 90 450 0519 0
Pagina’s: 336
Prijs: € 22,50. „Mijn lieve, dierbare Nederland, loop niet te brullen als een dolle zwartbonte stier. Zit niet met dichtgeknepen ogen thee te slurpen terwijl je huis wordt ondermijnd.” De Belgische schrijver Geert van Istendael windt er in zijn maandag verschenen boek ”Mijn Nederland” geen doekjes om wat hij van zijn buurland vindt.
Het is een aardig idee van uitgeverij Atlas deze pleitbezorger van de Nederlandse taal te vragen een persoonlijke analyse te schrijven van Nederland. Niet alleen woonde Van Istendael in zijn jeugd een aantal jaren in Utrecht, de schrijver geniet ook grote bekendheid door zijn haat-liefdeverhouding met België en Brussel. In ”Arm Brussel” en ”Het Belgisch labyrint” neemt hij zijn geboorteland flink op de korrel. De uitgever moet gedacht hebben dat Van Istendael ook over Nederland wel wat te melden heeft. Daarin heeft de Belgische schrijver zijn uitgever niet teleurgesteld.
Het boek is onderdeel van een reeks persoonlijke reisverhalen over een aantal landen of streken. Zo verschenen eerder ”Mijn België”, ”Mijn Frankrijk” en ”Mijn Wadden”. De opzet van deze boeken is steeds gelijk: aan de hand van de letters van het alfabet doet de schrijver verslag van zijn ervaringen.
Het sterkste punt van ”Mijn Nederland” is tegelijk ook het zwakste punt: het is een persoonlijke kijk van Van Istendael op zijn noorderburen. Dat maakt het boek zo subjectief als het maar zijn kan. De inhoud berust in principe slechts op de waarneming van één man. Met zijn eigen karakter, achtergronden en gevoelens. Daarom is ”Mijn Nederland” inderdaad het Nederland door de ogen van Van Istendael.
Een ander punt van kritiek is dat de Belgische schrijver-dichter, die een rooms-katholieke opvoeding heeft genoten, af en toe dubbelzinnig taalgebruik en bastaardvloeken niet uit de weg gaat. Dat maakt het moeilijk dit boek zonder enige kanttekeningen aan te bevelen.
Dat is niet alleen jammer omdat het langste hoofdstuk in het boek gaat over het Reformatorisch Dagblad, maar vooral omdat Van Istendael op soms sublieme wijze Nederland de spiegel voorhoudt. Zijn schrijfstijl is weergaloos: „Vanuit het buitenland bekeken de doorgaans welingelichte waarnemers met stijgend onbegrip de hasjdampen die uit de ramen van statige grachtenpanden omhoogkronkelden en de lange haren die van onder de helmen van de Nederlandse dienstplichtigen omlaagkronkelden.”
Gidsland
Uit alles blijkt dat Van Istendael voor het schrijven van dit boek er zich niet goedkoop van af heeft willen maken. Hij reisde maandenlang door Nederland, bezocht bedrijven, las boeken, interviewde burgers en abonneerde zich op kranten.
Hoe kijkt van Istendael nu tegen Nederland aan? Ook hier blijkt een haat-liefdeverhouding. Een paar voorbeelden. Almere: „Het failliet van de goede bedoeling.” De ruimtelijke ordening: „Wie koters heeft, trekke naar Nederland. Je kind kan bij de bakker veilig een krentenbol gaan halen, want er rijden geen auto’s en als ze toch rijden, rijden ze stapvoets.” De architectuur: „Een doos van Tupperware is mooier dan een nieuw gebouw in Nederland.” De levensstijl: „Assertief. Die is zeer dominant en legitimeert voortdurend de branie, het ruwe ellebogenwerk, de grote bek die Nederland zo aangenaam maakt voor veel buitenlanders.”
Volgens Van Istendael denkt Nederland ten onrechte dat het een gidsland is. „Nederland loopt niet voorop. In de stoet der volkeren paradeert Nederland als een mannequin op een erg smalle catwalk. (…) Nederlanders doen niets liever dan zich in het stof wentelen voor het Engels.”
In verschillende hoofdstukken blijkt dat de auteur niet veel moet hebben van een godsdienst die uitgaat van één absolute waarheid. „Ik huiver bij de gedachte dat God in één enkele kolossale, met goud en marmer versierde zaal zou tronen.”
Gereformeerde gezindte
Mede via een postabonnement op het Reformatorisch Dagblad heeft Van Istendael zich verdiept in het wel en wee van de gereformeerde gezindte. Dat blijkt bijvoorbeeld in een hoofdstuk over de volgens hem schielijke dood van het poldermodel: „Het motto van de polderislam kan alleen zijn, precies zoals het al was in het zo vertrouwde polderchristendom: hoe verscheurder, hoe liever. Binnen de kortste keren zal een dolerende islam ontstaan, een vrijgemaakte islam, een islam van gekrookte dadelpalmen, een islam binnen hersteld verband, een oud-islamitische islam.”
Over het Reformatorisch Dagblad is Van Istendael ronduit positief. „Ik mag niet de indruk wekken dat de lezers zich opsluiten in hun eigen wereldvreemde wereld. (…) Een krant zonder sport, wat een verademing. (…) Het laat zich op geen enkel moment verleiden tot een enghartige aanval op paaps gebroed. (…) Geen krant voor sektariërs.”
Toch blijft de Belg verbaasd over de inhoud van de krant: „Wat mij verbijstert is dat vlak bij mijn voordeur, binnen mijn eigen taalgebied, een soort christendom wordt beleden, ja, hartstochtelijk beleden, dat nog verder van mij af staat dan de mythologie van de oude Grieken.”
Enige kritiek heeft de auteur ook op de bevindelijk gereformeerden in het algemeen: „Ze beschikken over een waarlijk geniaal talent om die ene, met het blote oog van de buitenstaander onwaarneembare geloofsnuance zo sterk uit te vergroten, dat zware gewetensnood hen prest tot er hun niets anders overblijft dan de oude, vertrouwde kerk te verlaten en te gaan schuilen in een restant ware kerk. Het gekift over komma’s wil maar niet ophouden. Inzake geloof zijn de steile calvinisten slechte verliezers.”
Waarschuwing
„Nederland is zichzelf razendsnel binnenstebuiten aan het keren”, is de stellige overtuiging van de Belgische schrijver-dichter. „Gisteren waren al die arme allochtonen nog heiligen, vandaag zijn ze duivels.” En, vanwege alle discussies na de moord op Theo van Gogh: „Tussen de brutale bek en het vrije woord werd een gelijkheidsteken geplaatst.”
Nederland kan zich niet meer permitteren zo blakend naïef te zijn als het jaren geweest is, is een van de vele in het boek verborgen waarschuwingen van Van Istendael aan de Nederlanders. Het meest krachtig in zijn beoordeling van Nederland is de schrijver in het hoofdstuk ”Xenofobie”. „De afgelopen veertig jaar is het kaalslaan van solide tradities uitgegroeid tot een nationale sport. Overwin nu toch eens eindelijk je panische angst en gecultiveerde minachting voor je eigen tradities.”