Het internet blijft een ondoorgrondelijk verschijnsel. Zo opende ik op een dag een Wikipedia-artikel, enkel om erachter te komen dat ’s werelds grootste online-encyclopedie besloten had om de hiaten in mijn algemene ontwikkeling voortaan in het Nedersaksisch te dichten. Dat deze streektaal „vöäral spröäken wördt in et noordousten van Neaderland en et noorden van Düütskland” vond het algoritme geen punt: nog wekenlang kreeg ik alle achtergrondinformatie voor mijn boek over ’t Doezendjoarege Riek voorgeschoteld met het accent van een Twentse keuterboer.
__Wikipedia handhaaft het devies dat kennis voor iedereen toegankelijk moet zijn, ongeacht welke taal je spreekt. Zo komt het dat je anno 2024 over Goudse kaas kunt lezen in het Tsjoevasjisch, over Jan Peter Balkenende in het Quechua en over de Vrede van Münster in het Zwitserduits. En staat jouw moedertaal er onverhoopt toch niet tussen? Dan is er altijd nog Simple English.
Een journaal in jip-en-janneketaal, is dat niet wat betuttelend?
Speciaal voor iedereen die het Engels als tweede taal hanteert of (nog) niet over zo’n uitgebreide woordenschat beschikt, zijn deze artikelen geschreven in korte, eenvoudige zinnen en algemeen bekende woorden. Het principe is gestoeld op het zogenaamde Basic English: een ‘taal’ bestaand uit de 850 meest gebruikte Engelse woorden, die in 1930 werd bedacht door de taalkundige en filosoof C.K. Ogden. Hij meende dat deze vereenvoudigde versie van het Engels wel eens dé lingua franca van de moderne wereld zou kunnen worden. En hij was niet de enige met dergelijke ideeën. Zo werd er begin vorige eeuw al een (weinig succesvol) voorstel gedaan voor de invoering van het Wereldduits, een versimpelde vorm van het Duits waarbij maar één lidwoord meer werd gebruikt en ‘overbodige’ klanken zoals ä, ö en ü zouden verdwijnen. Ook het idee om het Latijn te ontdoen van zijn vervoegingen en verbuigingen, heeft –alle ”dominus, domini, domino”-stampende gymnasiasten tot spijt– nooit werkelijk bijval gevonden.
Toch is de roep om eenvoudigere taal in de loop der jaren enkel groter geworden. Alleen al in ons land geven maar liefst 2,5 miljoen mensen aan moeite te hebben met het begrijpen van het Nederlands, bijvoorbeeld omdat ze leerproblemen hebben of een andere moedertaal spreken. Reden genoeg voor de NOS om sinds kort dagelijks een nieuwsjournaal uit te zenden in „makkelijke taal”: zónder ingewikkelde woorden, mét een beetje extra uitleg.
Een inclusief initiatief, zou je zeggen – maar niet iedereen is onverdeeld enthousiast. Zo stelde de zelfbenoemde Vereniging ter Bevordering van het Gebruik van het Bedreigde Nederlandse Woord op haar Facebookpagina al snel een alternatief ”journaal in bedreigde taal” voor, met headlines als ”Belhamels op dikfiets verstoken van valhelm kunnen rekenen op reprimande”. Ook in de commentaarsecties waren de kritische noten niet van de lucht. Een journaal in jip-en-janneketaal, is dat niet wat betuttelend? De weg van de minste weerstand? De opmaat naar een samenleving waarin woorden als ”ontegenzeggelijk” en ”desalniettemin” gedoemd zijn tot een stille dood?
Of het nu gaat om Bijbelvertalingen of belastingbrieven – de discussie over begrijpelijkheid versus authenticiteit blijft de gemoederen verhitten. De taal die we gebruiken, bepaalt namelijk voor een groot deel onze identiteit. Met elk weggelaten woord vrezen we onszelf uit te hollen. Toch valt er voor –én in– eenvoudige taal ook wel het een en ander te zeggen. Juist wie het Nederlands na aan het hart ligt, zou zich moeten realiseren dat het geen crime maar een kunst is om met een minimum aan woorden te zeggen wat je bedoelt. In de beperking toont zich niet het manco, maar de meester. Tenslotte heeft een goed verstaander, net als een goed spreker, maar een half woord nodig. Of, om het maar eens in rond Nedersaksisch te zeggen: „Wee klook [slim] is, heurt nen woord en begrip der twee.”