Cultuur & boeken

Recht zonder uiteindelijk fundament

Titel:

Harry Groenenboom
24 April 2002 15:58Gewijzigd op 13 November 2020 23:32

”Kracht van wet. Het ’mystieke fundament van het gezag’”
Auteur: Jacques Derrida; ingeleid en vertaald door Rico Sneller
Uitgeverij: Agora, Kampen, 2001
Pagina’s: 137 blz., € 16,56. De titel van het boekje ”Kracht van wet. Het ’mystieke fundament van het gezag’” van Jacques Derrida trekt de aandacht. Erkent deze postmoderne filosoof dat het recht boven zichzelf uitwijst? Zo kan zijn bedoeling inderdaad worden weergegeven. Maar wie hoopt dat deze Joods-Franse denker bij de God uitkomt die Mozes Zijn wetten gaf, komt teleurgesteld uit. Toch herinnert het boekje aan het Joodse geloof. Door de interesse voor het geschreven woord, door het thema gerechtigheid. En ook door de afwijzing van de gedachte aan verzoening door voldoening.

Het boekje bevat twee teksten: ”Van het recht op de rechtvaardigheid” en ”Voornaam van Benjamin”. De eerste is een voordracht die werd gehouden bij de opening van een symposium op de Cardozo Law School in oktober 1989. De tweede tekst werd niet uitgesproken, maar onder de deelnemers van datzelfde symposium verspreid. Op 26 april 1990 werd zij alsnog voorgedragen bij de opening van een ander symposium dat werd gehouden op de Universiteit van Californië in Los Angeles. Een voorwoord en postscriptum werden aan de tekst toegevoegd en zijn ook in het boekje opgenomen.

De teksten hebben met elkaar gemeen dat in beide de vraag naar de rechtvaardigheid centraal staat. Die vraag komt onder meer aan de orde als er sprake is van een crisissituatie, zoals een revolutie of een staking. Voor Derrida is daarvan ook sprake wanneer de enkeling een beslissing moet nemen terwijl er geen enkel eenduidig criterium voorhanden of toepasbaar is. Zelfs de rechter moet, ook als er relevante rechtsregels voorhanden zijn, deze opnieuw ’uitvinden’. Praktisch betekent dit dat hij de regel opnieuw onder woorden moet brengen, om deze te kunnen toepassen op een concreet geval.

Deze opvatting doet denken aan wat de christelijke rechtsgeleerde Paul Scholten (1875-1946) heeft gezegd over de rechtsbeslissing. Volgens hem is de beslissing uiteindelijk een ’sprong’. Een verstandelijke rechtvaardiging is niet te geven, de rechter dient zich in zijn geweten verantwoordelijk te weten tegenover God. In Hem vindt het recht tenslotte zijn fundament. Maar voor Derrida ís er geen uiteindelijk fundament. Het recht, zoals dat feitelijk vorm krijgt in regelgeving en rechtspraak, is volgens hem gebaseerd op tekst, die altijd anders kan worden uitgelegd, of, in zijn jargon, kan worden gedeconstrueerd. Het feitelijk geldende recht is een -alweer een term- ”supplement”. Het vervangt rechtvaardigheid, komt er voor in de plaats. Maar rechtvaardigheid zelf bestaat slechts als appèl, als een „ervaring van het onmogelijke.” Er ís rechtvaardigheid, al is deze niet aanwijsbaar aanwezig. Het ziet eruit als een paradox van het geloof. Dat rechtvaardigheid een appèl is, betekent dat er steeds naar moet worden gestreefd. Een typisch Joodse gedachte. Zoals ook de speciale belangstelling voor het geschreven woord de verbondenheid van Derrida met de Joodse cultuur laat zien.

Goddelijk geweld
De tweede tekst is een lezing en becommentariëring van ”Zur Kritik der Gewalt” (”Kritiek van het geweld”, HG) van de Duitse schrijver Walter Benjamin (1892-1940). Hij is evenals Derrida van Joodse afkomst. Eén van zijn ideeën is dat er goddelijk geweld is dat verzoening brengt. Deze gedachte betrekt Derrida op de holocaust, op de gaskamers en verbrandingsovens van de vernietigingskampen. Om dan te zeggen: „Je verstijft van schrik bij de gedachte van een interpretatie die van de holocaust een verzoening en een onontcijferbare ondertekening zou maken van de rechtvaardige en gewelddadige woede van God.” Afgezien van het feit dat bij voorbaat de mogelijkheid wordt afgewezen iets van Gods leiding op te merken, kan men zich bij de schrik van Derrida nog wel wat voorstellen.

Maar de inleider vindt in het standpunt van Derrida aanleiding de christelijke verzoeningsleer aan te vallen. Dat doet hij in een lange voetnoot op de laatste bladzijde van de, overigens instructieve, inleiding. De gedachte dat het lijden van Christus verzoening brengt, noemt hij daar „radicaal problematisch.” Ter nadere onderbouwing verwijst hij naar een tweetal paragrafen uit het boekje ”De Antichrist” van Nietzsche, en naar de vertaling van Jesaja 53 door Buber.

Het boek is in de eerste plaats van belang voor rechtsfilosofen en politiek filosofen. Buiten de kring van vakfilosofen zal het waarschijnlijk niet veel lezers vinden, want het is erg moeilijk geschreven.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer