Protestantse ecologie licht op in zendingsverhalen
Veel zendelingen hebben een impuls gegeven aan de koloniale exploitatie van de natuur. Zij deden dat vanuit een diep besef dat het hun opdracht was om de wildernis in cultuur te brengen. Toch hadden ze ook veel ontzag voor de landschappen die ze aantroffen.
Protestantse zendelingen waren zeer geı̈nteresseerd in de koloniale natuur. Hun relatie met die natuur was echter ambivalent. Voor Johannes Megapolensis (1603-circa 1670), een Nederlandse zendeling die in de kolonie van Nieuw-Nederland in Amerika werkte, was het land dat hij aantrof goed omdat het voorzag in alle menselijke behoeften. Zijn zonen hengelden in de Mohawkrivier vijftig vissen in een uur op, zo schreef hij in zijn in 1645 uitgegeven relaas. Het bevestigt het beeld dat de natuur door zendelingen werd gezien als iets wat je kunt gebruiken.
De hedendaagse christelijk-ecologische schrijver Wendell Berry oordeelt hierover zeer kritisch. Hij spreekt van de „culturele vernietiging en economische exploitatie” van koloniën door christelijke zendelingen. Inderdaad hebben veel zendelingen een impuls gegeven aan de koloniale exploitatie van de natuur. Zij deden dat vanuit een diep besef dat het hun opdracht was om de wildernis in cultuur te brengen. Dit was een terugkerend thema in de protestantse koloniale cultuur.
Reisboeken
Niettemin hadden zendelingen ook een diep ontzag voor de landschappen die ze aantroffen en waren ze begaan met het bestuderen en conserveren daarvan. Bijvoorbeeld William Carey (1761-1834), de vader van de moderne protestantse zendingsbeweging, werkte vanaf 1793 in Calcutta in India, onder meer als beheerder van de botanische tuin. Hij was medeauteur van ”Flora Indica” (1832), een beschrijving van Indiase inheemse planten.
Zendelingen maakten zich ook zorgen om de kwetsbaarheid van de natuur. Al in de vroege negentiende eeuw waren Britse protestantse zendelingen in Afrika geïnteresseerd in het weer. Ze hielden uitgebreide gegevens over droge en natte seizoenen bij. Op basis van die gegevens geloofden ze dat zuidelijk Centraal-Afrika werd geteisterd door een langdurige klimaatcrisis, die zorgde voor verdroging en verwoestijning. Zendingshistoricus Dana Robert concludeerde dat de relatie tussen ecologie en zending complex was en zowel exploitatie als conservatie van de natuur laat zien.
Op hun reizen naar Afrika, Azië en Amerika kwamen zendelingen in aanraking met nieuwe landschappen, flora en fauna. In hun reisverslagen verhaalden ze vaak over die koloniale natuur. Veel van die verhalen kwamen in het publieke domein terecht door middel van reisboeken. Een bekend voorbeeld is ”Missionary travels and researches in South Africa” (1857), het verslag van David Livingstone (1813-1873) van zijn reizen door Afrika.
In mijn onderzoek wil ik aantonen hoe die verhalen uit de zendingsgeschiedenis inzicht kunnen geven in de ecologische visies van het wereldwijde protestantisme. Ik analyseer zendingsverhalen die te vinden zijn in reisboeken, romans, correspondenties en zelfs op foto’s. Ze geven kennis en waarden door en kunnen inspireren en oproepen tot actie. Verhalen hebben de kracht de sociale en zelfs fysieke werkelijkheid waarin we leven te herscheppen. Ze tonen hoe mensen in het verleden handelden, waar successen werden geboekt en waar mislukkingen plaatsvonden. Analyses daarvan kunnen ook inspireren om nieuwe, hoopvolle ecoverhalen te ontwikkelen.
Expliciete opdracht
Zendingsverhalen geven goed de diversiteit van het protestantse gedachtegoed weer. Neem bijvoorbeeld het boek ”Beschryving van Oud-Groenland (…) behelzende deszelfs natuurlyke historie”, dat in 1740 uitkwam. Het werd geschreven door de Deens-Noorse zendeling en kolonist Hans Egede (1686-1758) en was gebaseerd op zijn dagboeken. In opdracht van de Deense koning, maar vooral geı̈nspireerd door zendingsdrift, stichtte hij in 1721 een nederzetting in Groenland. Opvallend is dat hij in de eerste hoofdstukken eerst een uitgebreid overzicht geeft van de grond, de planten, de mineralen, de landdieren, de vogels, de zeedieren en het klimaat. Egede is kritisch op de oorspronkelijke Groenlandse bevolking, omdat die volgens hem dieren niet goed behandelt. Bovendien wordt het land niet bebouwd en raakt het daardoor verwilderd. Hij concludeert dat het zaak is een kolonie te vestigen, de Groenlanders tot het christendom te bekeren en het landschap te herstellen. Egede is ervan overtuigd dat het Gods wil is dat de voormalige Vikingenkolonie weer levensvatbaar wordt.
Egedes verhaal bevat de protestants-christelijke en ecologische ontwikkeling van Groenland als centrale thema’s. Het biedt zicht op een aantal attitudes die wijzen op de ecologische verantwoordelijkheid die zendelingen in de achttiende eeuw voor zichzelf zagen. Allereerst duidt Egedes relaas op zowel de agrarische als de geestelijke dimensie van de protestantse zending: het in cultuur brengen van het land is een expliciete opdracht. De ongerepte natuur ziet hij vooral als een gebied dat gebruikt en onderworpen moet worden. Ten tweede is Egedes kritiek op de manier waarop ‘heidense’ volken omgingen met de natuur typerend voor zendelingen uit zijn tijd. Hij creëert een duidelijke tegenstelling tussen het geciviliseerde christendom en de samenleving van een natuurvolk. Ten derde bevat zijn gedetailleerde beschrijving van de flora, fauna en landschappen van Groenland een oprechte belangstelling voor de schoonheid van de schepping en de inherente waarde daarvan.
Verspreiding van denkbeelden
De originele Deense versie van Egedes boek werd in het Engels, Duits en Nederlands vertaald, wat duidt op grote belangstelling in de protestantse wereld. Zo vond Egedes boek een weg naar een Europees publiek en werd zijn verhaal een herkenbaar onderdeel van de westerse verbeelding van de koloniale natuur. Vanaf de negentiende eeuw verschenen er talloze zendingstijdschriften die de visies van zendelingen op de natuur propageerden. In Nederland verschenen er tussen 1850 en 1940 zo’n 150 verschillende titels, die tegen de honderdduizend lezers trokken. Het is daarom cruciaal niet alleen te kijken naar de inhoud van protestantse denkbeelden over de schepping, maar ook naar de manier waarop ze verspreid werden.
Ook fictieve zendingsverhalen waren belangrijk voor het ontwikkelen van een protestantse ecocultuur. In Nederland verschenen tussen ongeveer 1850 en 2000 vierhonderd Nederlandse zendingsboeken voor kinderen met fictieve verhalen. Het genre is interessant om de relatie tussen zending en ecologie verder uit te diepen. Fictieve jeugdboeken konden kinderen bewust maken van de verbinding tussen natuur en geloof en droegen bij aan collectieve identiteitsvorming en activisme. Door het lezen van deze verhalen werden kinderen deelgenoot van de grote zendingsopdracht en maakten ze tegelijk kennis met de landschappen van de overzeese koloniën.
Dit artikel omvat een gedeelte van de oratie die de auteur op 6 september hield bij de publieke aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar Christelijk Ecologisch Denken aan de Theologische Universiteit Utrecht.