Toekomst van het platteland
Titel:
”Mijn vlakke land. Duurzame ontwikkeling van het Nederlandse platteland”
Auteur: Henk Jan Veerman (red.)
Uitgeverij: Boekencentrum, Zoetermeer/ICS, Utrecht, 2004
ISBN 90 239 1634 4
Pagina’s: 82
Prijs: € 9,80. Het afnemen van de boerenbevolking op het platteland is een ontwikkeling die al meer dan een eeuw gaande is. Het landbouwbeleid is daar een van de oorzaken van. Een gevolg is dat het platteland verandert en nieuwe bestemmingen krijgt. De minister beloofde inmiddels een visie op de toekomst van de landbouw aan de Tweede Kamer. Het ICS-Forum voor geloof, wetenschap en samenleving bracht samen met uitgeverij Boekencentrum een boekje uit dat een bijdrage wil zijn aan de discussie over de toekomst van het platteland.
In de inleiding stelt redacteur H. J. Veerman dat de leidende vraag van het boekje is welke verantwoordelijkheid een ieder draagt voor het platteland. Het gaat daarbij om de boer, de bewoner, de consument van landbouwproducten en de kerk. Het boekje bestaat uit verschillende bijdragen waarin aspecten van de vragen over de toekomst van de landbouw en het platteland aan de orde komen. De meeste auteurs zijn verbonden aan de werkgroep Landbouw van het Christelijk Ecologisch Netwerk. Het ene artikel draagt op een overtuigender wijze bij aan een antwoord op de vraag die in de inleiding is geformuleerd dan het andere. In het kader van deze bespreking kunnen ze niet allemaal aan de orde komen.
Zeer terecht komt in de bijdragen van H. Schelhaas en R. Jongeneel de internationale context van het landbouwbeleid aan de orde. Zonder die context is het landbouwbeleid niet te begrijpen. Op wereldniveau komen afspraken over de handel in landbouwproducten tot stand. Die afspraken hebben directe gevolgen voor de prijzen die boeren voor hun producten krijgen. De bijdragen van Schelhaas en Jongeneel vormen een genuanceerde kritiek op het liberale handelsbeleid dat Nederland voorstaat, ook voor de landbouw.
Schelhaas maakt een nuttig onderscheid tussen het neoliberalisme als economische stroming en de globalisering die, mede door technologische ontwikkeling, zich op autonome wijze voordoet en die hij niet negatief duidt. Wel komt bij zijn bijdrage de vraag op of hij de wereldwijde eenwording niet te positief waardeert als opheffing van de gevolgen van de spraakverwarring na de torenbouw van Babel. Op grond van de Openbaring aan Johannes zou er mogelijk meer te zeggen zijn.
Jongeneel bepleit een versterking van de ondersteuning van de boer. Dat is mogelijk door een vorm van prijssteun als de boer onder de kostprijs moet produceren. Verder zou een toename van steun voor de boer die op een maatschappelijk gewenste manier produceert, ook soelaas kunnen bieden. Hierbij valt te denken aan betaling voor landschapsonderhoud.
Het boekje daagt op andere onderdelen sterker uit tot discussie. Die discussie spits ik in dit verband wat toe op de vraag naar de christelijke c.q. kerkelijke verantwoordelijkheid voor landbouw en platteland. Over orthodox-christelijke theologen beweert C. Visser dat „er nauwelijks orthodoxe theologen te vinden zijn die een zinnige bijdrage leveren aan maatschappelijke discussies.” Heel graag zou ik deze bewering nader van bewijsmateriaal voorzien willen hebben. Ik ben namelijk bang dat deze bewering ernstig tekort doet aan de belangeloze inzet van velen.
Verder bevat het laatste hoofdstuk een sterke overschatting van de verantwoordelijkheid van de kerk. De kerk zou volgens IJ. Snoeij in het beheer van de eigen grond een soort christelijke voorbeeldfunctie moeten vervullen. Een verhandeling over verdeling van verantwoordelijkheden op basis van reformatorische uitgangspunten (bijvoorbeeld soevereiniteit in eigen kring) zou tot andere conclusies geleid hebben. Het is namelijk niet aan een kerkenraad (of een deel daarvan) om voor agrarisch ondernemer te spelen.
Met al het goede dat dit boekje biedt, zou ik voor laatstgenoemde kwestie een mogelijk vruchtbaarder oplossing aan de hand doen willen doen. Laten de kerken hun landerijen van de hand doen en met de opbrengst daarvan het ICS, het Instituut voor Cultuurethiek, of een nieuw te vormen studiecentrum in staat stellen zich fundamenteel bezig te houden met de maatschappelijke vragen rond ”voedsel en groen”.