In de Westelijke Sahara heeft Marokko miljoenen landmijnen gelegd. Ze verminken duizenden Saharaanse burgers. Toch doen Nederland en de Europese Unie maar al te graag zaken met de bezetter, die het internationaal recht negeert.
Daha Bulahi (65) lijkt er nooit helemaal bovenop te zijn gekomen. Het ongeluk gebeurde dertig jaar geleden in de omgeving van Tifariti. Aan de Saharaanse kant van de Marokkaanse militaire muur was hij met een groep vrijwilligers bezig met het opruimen van landmijnen. De 2720 kilometer lange muur die de Westelijke Sahara in tweeën deelt, ligt bezaaid met mijnen. Ten minste zeven miljoen, maar waarschijnlijk zijn het er meer. Het Marokkaanse leger heeft ze er neergelegd, antitank- en vooral antipersoonsmijnen. Ze liggen in twee rijen zigzag op een afstand van een meter tussen mijn en mijn, zegt Bulahi. Dat geeft een totaal van tien miljoen. Nergens anders ter wereld ligt zo’n immens mijnenveld. Ze vormen een gevaar voor bedoeïenen, herders en reizigers. De handelsroute tussen Noord-Algerije en de kust van Mauritanië loopt door dit woestijngebied.
Bulahi, die militair ingenieur was, zag een mijn half onder het zand. „Het beviel me niks”, zegt hij. „De ontsteking van dit type mijn wordt geactiveerd als een dunne glaswand breekt die twee chemische stoffen scheidt. Ik zag dat uit de mijn een zuur gelekt was, wat niet normaal is. Ik wierp de mijn weg, maar hij explodeerde vlak bij me in de lucht.” Bulahi werd voor eerste hulp naar Tindouf in Algerije vervoerd, zeven uur rijden door de woestijn, en vervolgens naar een ziekenhuis in Algiers. Daar werden zijn vingers geamputeerd. Zijn linkeroog was ook niet meer te redden. De man van 35 jaar was voor de rest van zijn leven invalide geraakt.
„Ik wierp de mijn weg, maar hij explodeerde vlak bij me in de lucht” - Daha Bulahi, slachtoffer antipersoonsmijn
En dat is precies de bedoeling, legt Gaici Nah uit. Hij staat aan het hoofd van Smaco, de Saharaanse mijnopruimingsdienst. „Veruit de meeste antipersoonsmijnen in de Westelijke Sahara zijn niet gemaakt om te doden”, zegt Nah in zijn kantoor in Rabouni, het bestuurscentrum van de Saharaanse vluchtelingenkampen in Algerije. „Ze zijn bedoeld om te verminken. Met een explosieve lading van 15 tot 25 gram zijn ze zelden dodelijk. Maar ze kunnen wel één of twee benen amputeren. Of een oog, of een hand. Zodat de slachtoffers een last worden voor de familie en de economie van het land. Bovendien moeten ze hun leven lang verzorgd worden door twee of drie familieleden.”
Luchtaanvallen
Sinds bijna een halve eeuw houdt Marokko het grootste deel van de Westelijke Sahara bezet. Na het vertrek van de Spaanse koloniale machthebbers viel het Marokkaanse leger in 1975 het gebied binnen. Tienduizenden Saharanen sloegen op de vlucht. De burgerbevolking werd niet gespaard. Zo vielen in februari 1976 bij een bombardement van de Marokkaanse luchtmacht bij de plaats Um Dreiga twee- tot drieduizend burgerdoden. Onderweg naar de grens met Algerije werden ze bestookt met napalm en witte fosfor.
Wie de Marokkaanse luchtaanvallen overleefde en de grens haalde, werd opgevangen in vluchtelingenkampen bij de Algerijnse woestijnstad Tindouf. De Saharaanse vluchtelingen hoopten op een snelle terugkeer naar een vrij en onafhankelijk Westelijke Sahara. Maar vijftig jaar later zitten ze nog steeds onder zware omstandigheden in de woestijn van Zuidwest-Algerije. Hun aantal is in de tussentijd toegenomen tot rond de 200.000, de meesten van de tweede en derde generatie. Zij hebben hun land nooit gezien.
In de vluchtelingenkampen bij Tindouf zetelt ook de regering in ballingschap van de Saharaanse Arabische Democratische Republiek. De republiek werd in 1976 uitgeroepen door de bevrijdingsbeweging Frente Polisario, die in 1973 een guerrillastrijd was begonnen tegen de Spaanse koloniale overheersing. Na de Marokkaanse inval voerde Polisario zestien jaar oorlog tegen de nieuwe bezetters, tot beide partijen in 1991 onder leiding van de Verenigde Naties een bestand sloten. Ze spraken daarbij af dat de Saharaanse bevolking zich in een referendum zou mogen uitspreken over onafhankelijkheid of integratie in Marokko. Ondanks deze afspraak heeft Rabat het referendum altijd tegengehouden.
Hoge menselijke tol
De bestandslijn werd de militaire muur die het Marokkaanse leger had gebouwd om de guerrillastrijders van Polisario buiten te houden. Sindsdien controleert Marokko 80 procent van de oude Spaanse kolonie. Dat is het westelijke en economisch meest productieve deel van het land, met de visrijke kust en de fosfaatmijnen van Boucraa. Het woestijngebied ten oosten van de muur, 20 procent van de Westelijke Sahara, is in handen van Polisario. De Saharanen noemen het „bevrijd gebied”.
Marokkaanse landmijnen maken het leven er echter grotendeels onmogelijk. Want hoewel het gros van de mijnen langs de militaire muur ligt die de Westelijke Sahara van noord naar zuid in tweeën splijt, is er geen enkele garantie dat het achterland veilig is. „Rond sommige steden die door de Marokkanen zijn aangevallen, hebben zij ook mijnenvelden gelegd”, zegt Gaici Nah. „Maar eigenlijk kun je overal in het gebied op mijnen stuiten. Sommige stukken zijn meer vervuild dan andere, maar er is geen enkele plek helemaal vrij van gevaar."
„Veruit de meeste antipersoonsmijnen in de Westelijke Sahara zijn niet gemaakt om te doden; ze zijn bedoeld om te verminken” - Gaici Nah, hoofd Saharaanse mijnopruimingsdienst Smaco
Het dagelijks leven van de nomadenbevolking is ontwricht. Herders lopen bij het zoeken naar waterbronnen of brandhout groot gevaar. Voor de handel in de regio vormen de landmijnen eveneens een ernstige belemmering. De menselijke tol is hoog. „Sinds 1985 hebben we vijfduizend verminkte burgers door antipersoonsmijnen geteld”, zegt Nah. „En er komen nog steeds nieuwe slachtoffers bij.” Het zijn niet alleen landmijnen die de bevolking bedreigen. Het hoofd van de Saharaanse mijnopruimingsdienst haalt het voorbeeld aan van een bedoeïenenmeisje van vier. „Ze vond een clusterbom in de woestijn, gemaakt van gekleurd materiaal dat de aandacht van kinderen trekt. Het meisje dacht dat het speelgoed was en ging ermee spelen. De bom ontplofte. Ze raakte zwaar verminkt.”
Heroverd
In 1999 trad het Verdrag van Ottawa in werking. Ruim 150 landen maken deel uit van dit verdrag, dat antipersoonsmijnen verbiedt om hun gruwelijke effecten op de burgerbevolking. Om dezelfde reden is sinds 2010 een internationaal verdrag dat clusterbommen verbiedt van kracht, de Conventie op Clustermunitie. Daarvan zijn inmiddels 112 landen lid. Beide verdragen hebben de status van een bindende internationale wet. En in beide gevallen heeft Marokko altijd geweigerd te tekenen. Ook wilde Rabat nooit de kaarten van de mijnenvelden delen met de Saharanen. Zelfs niet na het bestand van 1991. „De Marokkanen willen de Westelijke Sahara blijvend bezetten en onze natuurlijke rijkdommen leegroven met een muur en landmijnen als beschermingswal”, zegt Nah. „Dat is hun beste garantie om door te kunnen gaan met de plundering van het gebied.”
Marokko beschouwt de Westelijke Sahara als een vanzelfsprekend deel van het land. Voor Rabat zijn „de zuidelijke provincies” niet bezet, maar „heroverd” op het Spaanse kolonialisme. Dit idee is ook zeer populair onder de Marokkaanse bevolking.
Volgens het internationale recht ligt de zaak anders. Het Internationaal Gerechtshof oordeelde in 1975 dat de aanspraken van Marokko op de Westelijke Sahara ongegrond waren. Rabat had nooit gezag uitgeoefend over de bevolking van het gebied en dus hadden de Saharanen na de dekolonisatie recht op zelfbeschikking via een referendum. Kort na deze uitspraak viel het Marokkaanse leger de Westelijke Sahara binnen.
In verschillende resoluties veroordeelden de Verenigde Naties de rol van Marokko als bezetter. De VN wezen Frente Polisario aan als legitieme vertegenwoordiger van het Saharaanse volk en erkenden het recht van gewapende strijd tegen de bezetting. De VN, het Internationaal Gerechtshof en het Europese Hof van Justitie hebben er nooit twijfel over laten bestaan: de Westelijke Sahara is geen Marokko en de Saharanen hebben recht op zelfbeschikking. De Marokkaanse bezetting is illegaal.
Normalisatie
Toch doen de Europese Unie en de EU-lidstaten –ook Nederland– volop zaken met Marokko in bezet gebied. Sinds 1996 is de samenwerking steeds intensiever geworden. Zo heeft Brussel een reeks verdragen gesloten over vrijhandel, visserij en luchtvaart die de Westelijke Sahara beschouwen als deel van Marokko. Voor Rabat zijn deze akkoorden niet alleen economisch, maar ook politiek van groot belang. Ze helpen mee de bezetting in internationale ogen wit te wassen. Het is de absolute prioriteit van Marokko’s buitenlandse politiek: internationale steun verwerven voor de annexatie van de Westelijke Sahara.
Nederlandse bedrijven werken hier –al dan niet bewust– aan mee. Booking biedt hotelkamers aan in Saharaanse steden als Laayoune en Dakhla, en vermeldt erbij dat ze in „Marokko” liggen. Transavia vliegt tweemaal per week tussen Parijs en Dakhla, sterk in opkomst als surfparadijs. Ook volgens Transavia ligt deze stad in „Marokko”.
Transavia vindt „maatschappelijk verantwoord ondernemen” belangrijk, en Booking zegt de mensenrechten hoog in het vaandel te voeren. Maar geen van beide bedrijven wil een gesprek over de kwestie. Wel laat Booking per e-mail weten geen standpunt te willen innemen „over dit of enig ander geschil”. Maar natuurlijk neemt Booking, evenals Transavia, wel degelijk een standpunt in. Door de Westelijke Sahara te classificeren als „Marokko” kiezen ze partij in het conflict. Zo werken ze mee aan de normalisatie en legitimatie van de bezetting.
Ook in andere sectoren zijn Nederlandse bedrijven actief in bezet gebied. Projectontwikkelaar WV International uit Maastricht werkt aan een groot windturbineproject bij Dakhla, in samenwerking met het bedrijf van de Marokkaanse premier en miljardair Aziz Akhannouch. Fugro uit Leidschendam, specialist in bodemonderzoek en geodata, leverde in 2019 diensten voor het leggen van een onderzeese telecomkabel voor de kust van Dakhla. En het Grieks-Nederlandse Archirodon bouwt voor 460 miljoen dollar een nieuwe fosfaathaven in Laayoune. Geen van deze bedrijven heeft de volgens het internationaal recht vereiste toestemming van Frente Polisario, de wettige vertegenwoordiger van het Saharaanse volk.
Losse interpretatie
Volgens het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn economische activiteiten in de Westelijke Sahara niet per definitie in strijd met het internationaal recht. Zakendoen mag, aldus het Nederlandse standpunt, als de opbrengsten ten goede komen aan de oorspronkelijke bevolking. Daarmee zou het recht op zelfbeschikking van de Saharanen gerespecteerd worden.
Dat lijkt een nogal losse interpretatie, eerder ingegeven door de koopman dan door de dominee. Want op basis van recente uitspraken van het Europese Hof en de Afrikaanse Unie bepaalt het internationaal recht dat voor elke economische activiteit in bezet gebied toestemming nodig is van het volk van de Westelijke Sahara.
Europa heeft Marokko nodig in de strijd tegen de clandestiene migratie, terrorisme en drugshandel. Tegelijk staan Europese bedrijven en overheden in de rij om mee te profiteren van Marokko’s miljardenprojecten op het gebied van onder meer hernieuwbare energie in bezet gebied. Rabat is zich zeer bewust van deze machtspositie.
In de Saharaanse vluchtelingenkampen groeit intussen de frustratie over het feit dat de internationale gemeenschap Rabat nooit gedwongen heeft een referendum over zelfbeschikking toe te staan in de Westelijke Sahara, ondanks de belofte daartoe bij het bestand van 1991. Het is de voornaamste reden waarom Polisario in november 2020 opnieuw de wapens opnam. „We zijn teleurgesteld in de westerse wereld”, zegt de Saharaanse premier Bucharaya Beyun. „En in de Europeanen, want die respecteren hun eigen rechtbank niet eens. Maar wij zijn sterker dan ooit. We hebben bijna vijftig ambassades en ruim tachtig delegaties in de wereld. En we hebben veel Afrikaanse en Latijns-Amerikaanse landen als bondgenoot. Dit conflict kan niet opgelost worden door eeuwig nee te zeggen tegen ons recht op zelfbeschikking.”
Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.