Koning beschermheer van Bijbelgenootschap en toch is in Denemarken geloof taboe
Op de website van het Deens Bijbelgenootschap stuitte ik onlangs op een portretfoto van de nieuwe koning Frederik X. In zijn zwarte pak lijkt Frederik wel een ouderling uit een degelijke kerk aan de rechterzijde van de gereformeerde gezindte. Hij werd op 29 mei benoemd tot beschermheer van het Danske Bibelselskab, een taak die hij overnam van zijn moeder.
Een koning in degelijk zwart pak die beschermheer wil zijn van het Bijbelgenootschap suggereert dat het christelijk geloof een achtenswaardige plaats in de samenleving inneemt. De realiteit is anders.
Het christendom is weliswaar belangrijk, maar meer als een culturele en academische pijler van de samenleving. Op radio en tv zijn zelfs achtergrondprogramma’s die uitvoerig Bijbelse onderwerpen bespreken, zoals de persoon van de Heilige Geest of het doel van het lijden van Christus. Toch is er in de samenleving weinig te bespeuren van mensen die geloven in de Bijbel.
Ik denk daarbij aan die keer dat ik aan het einde van een stralende voorjaarsdag met wat collega’s op een terras neerstreek. Daarbij hadden we een spontaan gesprek over het geloof. „Dat is bijzonder”, zegt een van hen, „want spreken over persoonlijk geloof is taboe in dit land”. Terwijl veel mensen zich nog laten dopen en confirmatie doen en dit een ware happening is, gelooft vrijwel niemand meer echt in de Bijbel. Een andere collega vertrouwde me toe dat zijn nichtje pas na maanden durfde bekend te maken dat ze een christen was geworden en echt in God en de Bijbel geloofde. Er ging een hele strijd aan vooraf.
Geloven is eigenlijk iets ongepasts. Toen ik solliciteerde, werd er vriendelijk maar beslist verzocht om het bidden voor het eten maar een keertje over te slaan. Met bidden voor het eten zou ik een slechte indruk maken. Ik heb toen maar mijn eten laten staan. Toen ik pas aangenomen was, meende ik eens een collega een gebed te zien doen. Hij zat wat met zijn handen te friemelen. Toen ik vervolgens vroeg of hij zijn handen vouwde voor een gebed, schrok hij zo van deze opmerking dat hij al heftig met zijn hoofd nee schuddend bijna van zijn stoel afviel.
Overigens hoorde ik later op de dag toen ik solliciteerde de collega die mij verzocht niet te bidden, krachtig roepen: „Satan”, nadat hij zich tegen een deurstijl had gestoten had. Het blijkt hier vrij normaal om de duivel te verwensen en als krachtterm te gebruiken als iets niet helemaal loopt zoals het gaat. Er is dus wel een soort geloof in het bestaan van hogere machten, zij het in een ongunstige zin. Gelukkig legt niemand je een strobreed in de weg als je je handen vouwt voor een gebed. Je scoort er alleen geen punten mee.
rd.nl/postuit