Meditatie: God dienen
Kolossenzen 3:17
„En al wat gij doet met woorden of met werken, doet het alles in de Naam van de Heere Jezus, dankende God en de Vader door Hem.”
Men eert God in Zijn aanbiddelijkheid als men met licht en met gevoelige indrukken van zijn hart toestemt met het betamelijke van de dienst van God en levendig erkent dat God waard is gediend, gehoorzaamd en verheerlijkt te worden. Wat ziet hij die heerlijkheid en aanbiddelijkheid in die God des hemels. De dienst van alle engelen en mensen kan daaraan niet beantwoorden. De Libanon is niet genoegzaam om te branden, en zijn gedierte is niet genoegzaam ten brandoffer. De lof en dienst van alle engelen en gezaligden voor de troon is daar nog veel te klein voor. Ja, voor zichzelf ziet hij daar een oneindig voorrecht in: God te dienen. Hij geeft zichzelf met de hoogste gewilligheid aan God en aan Zijn dienst over, zoals David: „Och Heere! Zekerlijk, ik ben Uw knecht, ja ik ben Uw knecht, een zoon van Uw dienstmaagd” (Psalm 116:16). Zo wordt dat Evangelievolk beschreven: „Deze zal zeggen: ik ben des Heeren en gene zal met zijn hand schrijven: ik ben des Heeren” (Jesaja 44:5). Men eert God volgens Paulus’ vermaning: al wat gij doet met woorden of met werken, doet het al ter ere Gods. Zulk een houdt dat altijd in het oog, om door zijn spreken of doen God niet te onteren, maar integendeel: om God te vereren. Hij verloochent eigen genoegens om iets dat nuttiger voor de dienst van God is.
_Johannes Groenewegen,
predikant te Werkendam
(”Verzameling van veertien preken”, 1766)_