Zaak van martelaren is het waard te herdenken
Ondanks het feit dat de Tweede Wereldoorlog zo’n driekwart eeuw achter ons ligt, worden jaarlijks de gevallenen herdacht. Volkomen terecht. Maar hoe zit het met de gevallenen in de kerkgeschiedenis? Veruit de meeste martelaren lijken te zijn vergeten. Dat is niet terecht.
De jaarlijkse Dodenherdenking is ontstaan uit een particulier initiatief. Op 31 augustus 1945, de verjaardag van koningin Wilhelmina, werd er een bijeenkomst gehouden in het Olympisch Stadion in Amsterdam ter herdenking van de gevallenen tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Kostbaar goed
Initiatiefnemer was de gereformeerde rijksambtenaar en voormalig verzetsstrijder Jan Drop (1907-1993), wiens vader en broer tijdens de oorlog waren omgekomen. Drop zelf en zijn vrouw Gré hielpen Joden onderduiken tijdens de Duitse bezetting. Voor dat werk ontvingen ze later een Yad Vashemonderscheiding.
Een jaar later werd het initiatief overgenomen door de Commissie Nationale Herdenking, voortgekomen uit het verzet. Die organiseerde de Dodenherdenking op 4 mei, de datum die sindsdien wordt aangehouden.
Het doel van deze herdenkingen wordt vaak samengevat met de zin ”Opdat wij niet vergeten”. De belangrijke boodschap van de jaarlijkse herdenking is niet om helden uit het verzet te eren, maar om stil te staan bij het offer dat zij brachten voor de vrijheid van ons land. Zoals de Amsterdamse burgemeester Samkalden (1912-1995) ooit op 4 mei zei: „Het gaat niet om de roem van mensen, maar om de zaak waarvoor zij vielen.”
„„Het gaat niet om de roem van mensen, maar om de zaak waarvoor zij vielen”” - Burgemeester Samkalden van Amsterdam
Dat is ook de toonzetting in de toespraken die in de loop der jaren zijn gehouden. Zelden was dat een lofzang op staaltjes van heldenmoed. Veelmeer was de boodschap: „Laten we beseffen dat vrijheid een kostbaar goed is waarvoor offers zijn gebracht.”
Opvallend is dat er binnen orthodox-christelijke kringen nooit bezwaar is gemaakt tegen de Dodenherdenking als zodanig. Wel leeft er moeite met het feit dat sinds 1968 de regel geldt dat Dodenherdenking altijd op 4 mei wordt gehouden, ook als die datum op zondag valt. Tot dat jaar werd de Dodenherdenking in dat geval naar 3 mei verschoven. Dat de zondagsrust soms door Dodenherdenking wordt aangetast blijven orthodoxe christenen zeer bezwaarlijk vinden, maar tegen de plechtigheid als zodanig bestaat geen reserve.
In dat licht is het erg merkwaardig dat er binnen de protestantse kerken nauwelijks aandacht is voor mensen die in het verleden hun leven geofferd hebben vanwege het christelijk geloof. Weliswaar kennen veel kerken sinds een aantal jaren de Zondag voor de vervolgde kerk, maar aan martelaren uit het verleden wordt nauwelijks of geen aandacht geschonken.
Voor een belangrijk deel is dit gebrek aan aandacht te verklaren uit de afkeer tegen de rooms-katholieke heiligenverering. Rome heeft in de loop van de eeuwen vele martelaren uit de Vroege Kerk heilig verklaard. Vaak is er voor hen ook een bijzondere gedenkdag. En als die er niet is, dan krijgen deze martelaren ieder jaar op 1 november collectief aandacht tijdens Allerheiligen. Deze gedenkdag stelde paus Gregorius IV in 837 officieel in om martelaren te gedenken.
Dat de Reformatie deze roomse verering van mensen verwierp, heeft Bijbels gezien goede gronden. In het Woord van God wordt steeds weer gewaarschuwd niet in mensen te eindigen. Gelovigen zijn geen heiligen door hun eigen prestaties, maar door het genadewerk van de Heere Jezus Christus in hen.
Toch kan de vraag worden gesteld of de protestantse kerken niet te radicaal zijn geweest. Het lijkt erop dat volgelingen van Calvijn en Luther dat zelf in zekere mate hebben beseft. Want omstreeks 1555, dus vrij kort na de Reformatie, kwam het genre van de martelarenboeken op. Daaruit spreekt het besef dat mensen hun leven hadden gegeven omdat de waarheid van Gods Woord herinnerd moest worden. Helemaal nieuw was het niet, want in de Vroege Kerk bestond reeds zoiets: de Acta Martyrum.
De bekendste martelarenboeken zijn die van de lutheraan Ludwig Rabus, de calvinist Jean Crespin, de Engelse theoloog John Foxe en van de Nederlandse predikant Adriaan van Haemstede. Met name het werk van Van Haemstede is onder Nederlandse protestanten erg gewaardeerd. Tot 1747 beleefde het zeker 24 herdrukken. Vrijwel elke herdruk was uitgebreider dan de voorgaande editie. Verschillende (kerk)historici na Van Haemstede voegden nieuwe verhalen toe. Het boek verscheen voor het laatst in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Uitgeverij Den Hertog verzorgde een fotografische herdruk van de uitgave die Abraham Kuyper samen met ds. J.H. Landwehr in 1881 uitgaf.
Niet vergeten
In de 17e en 18e eeuw was het martelarenboek vaak het enige boek dat een gezin naast de Statenbijbel bezat. Geregeld werd eruit gelezen. Opdat het navolgende geslacht niet zou vergeten welke offers voor de naam en zaak van de Heere waren gebracht. Dat lijkt in onbruik te zijn geraakt.
Gelukkig zijn er de laatste jaren nogal wat kinderboeken verschenen met martelarenverhalen, al is daar soms de kritiek op dat ze te heftig zouden zijn voor kinderen. Zeker, al te gedetailleerde beschrijvingen van martelingen hebben geen nut. Maar het feit dat mensen hun leven offerden om de zaak van het geloof en het getuigenis dat ze daarbij gaven mag niet vergeten worden. Zouden kerken zelf hier toch niet meer aandacht aan moeten geven? Een catechisatieles over het leven van martelaren of een verenigingsavond daarover is geen luxe. De zaak is het zeker waard.
De auteur is oud-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad.