Opinie

Protestanten blijven kritisch naar EU kijken

De kleine christelijke partijen in Nederland hebben altijd met een bepaalde scepsis naar de wording van de Europese Unie gekeken, stelt Eimert van Middelkoop. Op de conferentie ”Euroscepsis in Nederland”, die de Universiteit Leiden maandag organiseerde, sprak hij over ”Euroscepsis en protestantisme”. Hieronder een sterk ingekorte versie van zijn betoog.

22 February 2005 09:33Gewijzigd op 14 November 2020 02:15
„Protestanten die het ambt van de overheid hoog hebben, vinden in de stand van Europese zaken een argument temeer om kritisch te blijven ten aanzien van de megalomane constructie die de Europese Unie dreigt te worden. Een chique verpakking in de vorm van
„Protestanten die het ambt van de overheid hoog hebben, vinden in de stand van Europese zaken een argument temeer om kritisch te blijven ten aanzien van de megalomane constructie die de Europese Unie dreigt te worden. Een chique verpakking in de vorm van

In ons land mag men de kleine christelijke partijen met enig recht aanduiden als de eurosceptici avant la lettre. Immers, hun afwijzen van het federale concept dateert van ver voor de tijd dat de Engelse premier mevrouw Thatcher het etiket euroscepticus breed ingang deed vinden. Of genoemde partijen altijd gelukkig zijn geweest met deze terminologie, moet worden betwijfeld.

De bezwaren zijn tweeërlei. Bij scepticisme als een aan de Griekse filosofie ontleende levensbeschouwelijke houding van principiële twijfel over de geldigheid van ware kennis en over het onderscheid tussen wat moreel goed en slecht is, voelt een Nederlandse protestant zich niet thuis. Belangrijker is nog dat scepticisme slechts een houding is en als zodanig zonder politieke inhoud. Een scepticus twijfelt, wijst af, maar stelt daar weinig tegenover. Zo geformuleerd betekent aanvaarding van de term euroscepsis de aanvaarding van een politiek ”testimonium paupertatis”, en dat is toch echt te veel gevraagd.

Ook al vindt men in onze politieke rapporten en programma’s geen uitgewerkte visie op een geheel andere finalité van integratie, de kritiek op de federale dominantie is altijd verwoord in herkenbare en substantiële argumenten van politieke, staatkundige en historische aard.

Toch zou ik de term euroscepsis niet geheel overboord willen zetten. Ik meen dat die term verwijst naar een breed levende, diffuse twijfel over het project Europa. Het is daarom een leerzaam begrip, want het zegt tegen politici dat de legitimiteit van de Europese superstructuur vooralsnog mager is. Dat geldt wellicht minder de ’onderbouw’ van de interne markt en meer de ’bovenbouw’ van de politieke instituties. Met die interne markt viel wel te leven - de centrale vraag was en is welke staatkundige structuur daar noodzakelijkerwijs bij moest passen.

Gestempelde natie
De wijze van analyseren en kritisch reflecteren van de 19e-eeuwer Groen van Prinsterer zit nog altijd in onze politieke genen. Tot zijn erfenis behoort de overtuiging dat Nederland als een in hoge mate door het protestantisme gestempelde natie een reëel belang, zo niet een verplichting heeft om zijn zelfstandigheid als waarborg voor godsdienstvrijheid en ware tolerantie te koesteren en te bewaren. Welnu, wie politiek groot is gebracht bij een dergelijke zienswijze, moet innerlijk een wel erg grote draai maken om de Nederlandse zelfstandigheid in gevaar te brengen of de betekenis daarvan te relativeren door de omhelzing van een Europees integratie-ideaal.

De politieke kritiek op het Europese integratieproces zoals het zich ideologisch en reëel aandiende, rustte op een aantal principiële overwegingen. Die overwegingen waren op hun beurt ontleend aan een christelijk wereld- en mensbeeld dat was en is opgebouwd uit aan de Bijbel en de geschiedenis ontleende noties. Ik noem er vier en zal ze vervolgens uitwerken.

In de eerste plaats werd de kritiek op het Europese integratieproces in hoge mate gedragen door de basale politieke overtuiging dat een samenballing van macht in een groot staatkundig verband of zelfs in een concept voor een wereldregering of -federatie een gevaar kan betekenen zowel voor de kerk als voor de ontplooiing van de cultuur in de meest ruime zin van het woord.

In de tweede plaats was er de huiver voor een postmodern politiek Europees project dat zijn kracht allereerst zou ontlenen aan materialistische en technocratische waarden met verwaarlozing van de rijkgeschakeerde pluriformiteit van het cultuurhistorische Europa.

In de derde plaats werd betwijfeld of er in dat postmoderne Europa, dat als zodanig een extra impuls leek te vormen voor de privatisering van de godsdienst, nog wel ruimte zou overblijven voor vormen van christelijke expressie in de politiek en in sociale actie.

In de vierde plaats was er een beduchtheid voor nationalistische ressentimenten die opgeroepen zouden kunnen worden bij een te vergaand integratieproces en daarmee samenhangend functieverlies van de nationale staat.

Zonde van Babel
De politieke en spirituele kern van de eerste politieke overweging kan ik het best tot uitdrukking brengen in de woorden van de journalist en politicus Jongeling. Het zijn woorden uit het midden van de jaren ’50 van de vorige eeuw, dus aan het eerste begin van de Europese samenwerking. „Telkens weer zien we in de latere historie de reuzenrijken opkomen, waarbij de afzonderlijke staten en volken worden opgeslokt en vernietigd. (…) Ze richten zich telkens weer tegen de Kerk en tegen het Koninkrijk van Christus, maar moeten ondanks zichzelf, toch dienen om die Kerk te tuchtigen en te zuiveren en daarmede uiteindelijk de komst van Gods Koninkrijk te bevorderen.” Grote rijken zijn vatbaar voor ’de zonde van Babel’, de samenballing van macht als doel in zichzelf en als opstand tegen het mandaat van God om menselijke vermogens te gebruiken om de schepping tot gedifferentieerde ontwikkeling te brengen.

Deze visie op macht voedde niet alleen een algemene scepsis, maar vond en vind ook een concrete politieke toepassing. Ik noem er twee. In de eerste plaats is vaak gewezen op het gevaar dat de machtsconcentratie in en van Europa en een daaruit voortvloeiende behoefte aan ”nation building” ten koste zou kunnen gaan van het Atlantisch bondgenootschap. In de tweede plaats is vaak een pleidooi gehouden voor de bevordering van regionale samenwerkingsvormen waarin Nederland met bijvoorbeeld de andere Benelux-landen, het Verenigd Koninkrijk en Scandinavische landen een tegenwicht kon vormen tegen Frankrijk en Duitsland.

Mozaïekstructuur
Het tweede punt van kritiek. Wie historisch naar Europa keek, kreeg als het ware de illustratie van de schoonheid van het begrip mozaïekstructuur voor ogen geschoteld. In dat begrip wordt onder andere tot uitdrukking gebracht dat de ontplooiing van Gods rijke schepping, en dus ook de statelijke verbanden daarbinnen, principieel en legitiem ruimte biedt voor variëteit in taal, cultuur en historische identiteit. Naast deze algemene overtuiging van politiek-filosofische aard was er dan de bijzondere gehechtheid aan de Nederlandse natie. Die kon zich op verschillende wijze uiten. In de geschiedenis van die natie waren de grote figuren en momenten verbonden geweest met de christelijke leer. Dat zet je maar niet zo op het spel. Vrijheidszin, tolerantie, consensusdemocratie en een sociaal-economisch harmoniemodel zijn nationale vormingselementen uit heden en verleden waarbij een protestant zich principieel en historisch thuis voelde en voelt. Wie die waarden wil beschermen deed en doet er verstandig aan de zeggenschap daarover niet uit handen te geven. En dat was en is de dreiging van Europa.

Wat kan Europa, met zijn overwicht aan technocratische en materialistische oriëntaties, daar tegenover zetten? Vooralsnog geen eigen herkenbare identiteit, geen verankerde democratie, geen ’ziel’, zoals eens Jacques Delors klaagde, en te weinig een garantie voor een respecteren van de waarde van het mozaïek. Let wel, dit is geen argument tegen Europese samenwerking, het is allereerst een kritiek op de uniformerende en economisch geleide structuur van de Europese integratie.

Constitutionele ruimte
In de derde plaats zijn de protestantse partijen vanaf het begin van het nadenken over de aard en structuur van de samenwerking in Europa beducht geweest voor functieverlies van de christelijke politiek en maatschappelijke actie. In Nederland was men daarmee vertrouwd geraakt; hoe zou dit gaan in een geïntegreerd Europa waar die vertrouwdheid veel minder bestond of geheel afwezig was?

De zorgen die op dit punt leven, zijn breder. Politieke protestanten zijn opgevoed met de notie dat het christelijke argument, om een vlakke uitdrukking te bezigen, van toepassing is op alle terreinen van het leven. Binnen Nederland is voor die overtuiging sinds de 19e eeuw een constitutionele ruimte, die actief is benut. Niet allereerst om redenen van politiek eigenbelang of identiteit, maar op grond van de overtuiging dat zo de ontwikkeling van de natie het best is gediend.

Het is een legitieme en prangende vraag of daarvan nog iets over zal blijven in een verregaand geïntegreerd Europa. Het debat over de zogenaamde Europese grondwet heeft wat dat betreft weinig vertrouwen gewekt en eerder de al bestaande scepsis gevoed.

Nationalistische reacties
Het laatste punt. Tot de christelijke staatsleer behoort ook de overtuiging dat een grote staat zonder herkenbare identiteit voor de burger kan kampen met een legitimiteitstekort. Het wordt dan een reus op lemen voeten. Politicologisch is er in dat geval reden te waarschuwen voor tegenbewegingen, voor nationalistische reacties.

Het is al heel lang een teken aan de Europese wand dat alle rechts-extremistische bewegingen in Europa een afkeer hebben van de Europese integratie. De Europese Unie heeft alles in zich om een bron van maatschappelijk ressentiment te worden. Die waarschuwing klinkt sinds jaar en dag door in de publicaties van onze partijen. Rechts-extremisme is ons om tal van redenen vreemd, maar juist omdat ook wij geen emotionele verbinding hebben met het grootschalige proces van modernisering en gelijkschakeling registreren wij dat ressentiment met enige fijngevoeligheid. De overmoed van de bouwers aan Europa vindt immers zijn contra in de gevoelens van vervreemding en ontworteling bij grote groepen burgers.

De grote kenner van het Europese constitutionalisme Joseph Weiler heeft er onlangs op gewezen dat Europa in toenemende mate de zekerheden in het leven die geen bewijs behoeven, ondermijnt. Europa voedt de angst voor de moderniteit, maar ook voor de postmoderniteit. Met hun ordenende mythe van lotsverbondenheid en lotsbestemming bieden daarentegen de natie en de staat een antwoord dat voor velen aantrekkelijk en geruststellend is. Europa ontbeert een dergelijke mythe en mede daarom de legitimiteit die een voorwaarde is voor een gezaghebbende politieke autoriteit.

Protestanten die het ambt van de overheid hoog hebben, vinden daarom in deze stand van Europese zaken een argument temeer om kritisch te blijven ten aanzien van de megalomane constructie die de Europese Unie dreigt te worden. Een chique verpakking in de vorm van een heuse grondwet verandert daaraan weinig.

De auteur is lid van de Eerste Kamer voor de ChristenUnie.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer