Waarom elke dag zingen leerlingen helpt om beter te lezen
De remedie om de dalende leesvaardigheid in het basisonderwijs tegen te gaan? Elke dag een halfuur zingen in de klas zou weleens kunnen helpen. „Elke leerkracht zou muziek moeten kunnen geven.”
„I’m a little hunk of tin, nobody knows what I have been. Got four wheels and a running board, I’m a Ford, a Ford, a Ford.” De heldere stem van juf Dieke van Rijswijk (23) klinkt door het lokaal van groep 6b op de Joh. Groenewegenschool in Werkendam. Op het digibord is een plaatje van een groene oldtimer te zien, die door een van de leerlingen al snel wordt herkend als een Ford. „Honk-honk, rattle, rattle, rattle, crash, beep-beep”, gaat het liedje verder, autogeluiden imiterend. Gelach klinkt, maar de juf zingt onverstoorbaar door.
„Ik ga een liedje zingen”, begon Van Rijswijk de les vijf minuten eerder. „In het Engels, dus ik ben benieuwd of jullie woorden horen die je begrijpt.” „Ik weet er een!” klinkt het af en toe tijdens het zingen. Als Van Rijswijk het liedje twee keer gezongen heeft, vraagt ze wie een woord herkend heeft. Zeker tien handen schieten de lucht in. „Willianne?” „Ford!” „Goedzo. In het Engels spreek je het iets anders uit, Fooord, maar het betekent gewoon Ford.” Maarten heeft ook een woord gehoord: running board. Maar wat is dat eigenlijk? Een lopende motor, oppert hij. Nu komt de afbeelding op het digibord van pas. „Dit is een running board_,_ een treeplank”, wijst de juf. „In mijn Twingo heb ik die niet nodig, daar moet ik eerder bukken om in te stappen”, lacht ze.
Woordmelodie
De kinderen uit groep 6b hebben elke week een halfuur muziek. Maar zingen doen ze elke dag. In ieder geval psalmen in de ochtend, maar Van Rijswijk probeert ook tussen lessen door met ze te zingen. Niet alleen omdat het leuk is, maar ook omdat het allerlei andere voordelen heeft. Zingen is niet alleen goed voor je weerstand, je lichaamshouding en je mentale welzijn, maar ook voor je hersenen: zo vergroot het je werkgeheugen, heeft het een positief effect op de taalontwikkeling en maakt het luisteren makkelijker.
Hoe dat komt? In gesproken taal zijn muziek en taal al behoorlijk met elkaar verweven, legt Ellen Bothof, muziekdocent op de pabo aan de Hogeschool Saxion in Deventer, uit. „Elk woord heeft een woordmelodie, elke zin een zinsmelodie en ritme. Als volwassenen zijn we ons daar al bijna niet meer van bewust, omdat het zo vanzelfsprekend is. Als je zingt, is zowel het muziekcentrum als het taalcentrum in de hersenen actief. Door te zingen worden de verbindingen tussen die twee hersengebieden versterkt. Dat is heel goed voor de taalontwikkeling.”
Maar er is meer. „Zingen is ook heel goed voor de training van het auditieve systeem in de hersenen. Dat is essentieel voor leren lezen. Als kinderen in groep 3 leren lezen, moeten ze de gesproken woorden van de meester of juf zelf in klankgrenzen opdelen. Voor ons als volwassenen is het niet voor te stellen hoe complex dat is voor kinderen. Het verschil tussen twee klanken zit soms in een duizendste van een seconde, dus je moet heel secuur kunnen luisteren.”
Leesvaardigheid
Niet zo gek dus, dat muziek een plaats verdient als vak op de basisschool. Toch is de aandacht voor muziek, en zeker voor zang, minder dan vroeger. Dat is althans de ervaring van Bothof, die jarenlang werkte als muziek- en groepsleerkracht. In januari pleitte zein NRCvoor dagelijks zingen in de klas. Ze kreeg er veel reacties op. „Vroeger was dagelijks zingen op school heel normaal”, vertelt ze. „Het belang van zingen voor de taalontwikkeling behoorde tot de basiskennis voor leerkrachten. Dat is verdwenen, maar ik hoop dat dat inzicht weer terugkomt.”
Want dat zingen belangrijk is voor de taalontwikkeling van kinderen, staat als een paal boven water. Bothof vindt het dan ook onbegrijpelijk dat op scholen niet méér aandacht is voor muziek, terwijl aan alle kanten alarm wordt geslagen over de dalende leesvaardigheid van leerlingen.
Leesvaardigheid gaat vooruit als je dagelijks zingt, is haar ervaring uit de praktijk. Ook kan zang leerlingen met een taalachterstand of -probleem zoals dyslexie erg helpen. „Neem het woord kippen. Kinderen met dyslexie gaan bij dat woord vaak hakkelen, omdat ze niet goed weten hoe ze het woord in klankgroepen moeten verdelen. Als ik dan zeg: Zing het maar, doen ze het automatisch goed.”
In Afrika komt niemand op het idee dat hij niet kan zingen
Iedereen kan leren zingen, is Bothofs overtuiging. „Zingen doe je met spieren, die moet je trainen. De verwachting dat het meteen goed klinkt, moeten we bijstellen. Natuurlijk zijn er kinderen met zangtalent die meteen goed kunnen zingen. Maar de meesten leren door het gewoon te doen. In Afrika, waar ik vrijwilligerswerk heb gedaan, komt niemand op het idee dat hij niet kan zingen. Zang is daar een vanzelfsprekend onderdeel van de cultuur.”
Zingen dus. Het liefst zo vaak mogelijk. „Hoe meer je zingt, hoe beter. Maar het moet ook haalbaar zijn; je kunt niet de hele dag zingen. Als je begint met tien minuten per dag, doe je al een geweldige zet. Ik heb er vertrouwen in dat leerkrachten meer aandacht gaan besteden aan muziek als ze weten hoe belangrijk het is.”
Volwassenen kunnen daarin leren van jonge kinderen. „Kinderen denken nog niet dat ze niet kunnen zingen. Die zingen gewoon mee, zeker als je als leerkracht zelfverzekerd voor de klas staat en enthousiast zingt.”
Beethoven
Dat geldt in ieder geval wel voor de klas van juf Van Rijswijk. Nog geen tien minuten nadat ze het liedje voor het eerst zong, zingt de klas het van begin tot eind zonder haar hulp. „I’m a Ford, a Ford, a Ford.”
Tijd voor het volgende onderdeel van de muziekles. Door het klaslokaal klinken de eerste tonen van de zevende symfonie van Beethoven. Op de maat van de muziek maakt Van Rijswijk bewegingen, steeds vier keer dezelfde achter elkaar: ze tikt zachtjes met haar handen op haar bovenbenen, dan op haar heupen, klapt bijna onhoorbaar in haar handen, stampt met haar voeten. Als de muziek toeneemt in volume, worden haar bewegingen groter. Op sommige maten maakt ze ineens grote sprongen, waarop een lachsalvo door de klas gaat.
Terwijl de laatste noten wegsterven, maant Van Rijswijk de klas tot stilte. „Wat deed ik eigenlijk?” „U deed vier keer hetzelfde, maar wel steeds harder” zegt Lauren. „Waarom zou ik dan steeds harder gaan?” vervolgt de juf. „Omdat de muziek dat ook doet”, antwoordt Maarten. „Muziek komt namelijk altijd in groepjes”, legt Van Rijswijk vervolgens uit. „Vaak van vier of drie. Dat noemen we maten.”
Zullen we het nog een keer doen? Wie durft dat samen met mij te doen, voor in de klas?’’ Lauren steekt meteen haar vinger op, zo hoog mogelijk. Ze mag naast de juf komen staan. Als het strijkorkest weer door de klas klinkt, maakt ze gebaren op de maat. De andere kinderen volgen haar voorbeeld. Af en toe ontsnapt er een giechel, een keer proest ze het uit, maar het lukt haar om in de maat te blijven. De juf telt hardop mee.
Ervaringsvak
Van Rijswijk, die de post-hbo-opleiding tot vakspecialist muziek volgde aan de Driestar, vindt het vooral belangrijk dat haar leerlingen plezier hebben tijdens de lessen muziek, vertelt ze na afloop van de les. „Zo hoop ik te bereiken dat ze muziek leuk gaan vinden en ermee bezig blijven. Bewegen op muziek vind ik altijd erg leuk. Kinderen moeten soms over een drempel heen, maar je ziet dat het plezier losmaakt.”
Een van de docenten van wie Van Rijswijk op de pabo leerde haar enthousiasme voor muziek op kinderen over te brengen, is Arjen Uitbeijerse. Naast docent muziek op Driestar Hogeschool is hij zelfstandig musicus. Muziek is in zijn ogen „echt een ervaringsvak”. Daarom gaat hij meestal praktisch met pabostudenten aan de slag door samen te zingen of muziek te maken. Daarna bespreekt hij de didactiek erachter: Hoe leer je kinderen een liedje aan? En hoe geef je leiding aan een zingende groep?
Het argument „Maar ik ben helemaal niet muzikaal!” wil hij niet horen van zijn studenten. „Toen ik zelf de pabo deed, had ik kunnen zeggen: ik ben niet goed in rekenen. Nou, daar kom je niet mee weg. Ik heb daar toen extra tijd in gestoken. Zo is het ook met muziek: het is een ambachtelijk vak, een vaardigheid die je kunt leren. Elke leerkracht zou muziek moeten kunnen geven.”
Muziek is een geschenk van de Schepper, is zijn overtuiging. „De een heeft meer muzikaal talent dan de ander, maar ieder mens heeft muzikale aanleg. Een overblijfsel uit het paradijs, zo zeg ik het weleens in mijn lessen. Het is onze opdracht om met muziek bezig te zijn: tot eer van onze Schepper en tot heil van onze naaste, maar ook voor onszelf, om van te genieten.”
De effecten van muziekonderwijs zijn ontelbaar, maar niet met een toets aan te tonen
Muziekonderwijs heeft dus allereerst een waarde in zichzelf. Maar de „bijvangst” is ook groot, beaamt Uitbeijerse. „Het punt is: de effecten van muziekonderwijs zijn ontelbaar, maar niet met een toets aan te tonen. In mijn ogen is er in het onderwijs sprake van een doorgeslagen toetscultuur met betrekking tot bepaalde gebieden van taal en rekenen. Maar hoe je tot die vaardigheden komt, meet zo’n toets niet. Was het effect van muziek maar te toetsen, denk ik soms. Dan zouden we misschien meer het belang ervan inzien.”
Ligt er voor christelijke scholen een extra taak als het gaat om muziekonderwijs? „Je les goed voorbereiden is voor elke docent, op elke school en voor elk vak van belang”, benadrukt Uitbeijerse. „Maar voor een christen komt daarbij dat het geven van je vak een opdracht van hogerhand is.”
Bij christelijk muziekonderwijs moet je niet alleen denken aan het aanleren en zingen van psalmen en geestelijke liederen. Ook het uitvoeren van liedjes met algemene inhoud moet met toewijding gebeuren, vindt Uitbeijerse. „Het gaat over Gods werkelijkheid. Studenten halen geestelijke muziek en algemene muziek soms uit elkaar. Maar ook het liedje Ploem de Pluimstaart voor groep 4 moet goed uitgevoerd worden.”
Niet alleen een psalm, maar ook het liedje Ploem de Pluimstaart moet goed uitgevoerd worden
Onder reformatorische christenen is nog echt sprake van een zangcultuur, denkt de musicus. „Die moeten we koesteren. Van generatie op generatie worden psalmen en geestelijke liederen doorgegeven. Dat is echt bijzonder. Een externe docent van het conservatorium die bij ons lesgeeft, zei het pas zo: „Jullie hebben een liedboek met 150 liederen in jullie genen zitten.”