Cultuur & boekenrijksmuseum

Frans Hals, schilder van het vrolijke

Zo heerlijk als lachen is –helemaal schuddebuikend vanuit je tenen, of schaterend zoals kinderen dat kunnen– zo moeilijk is het om lachen te schílderen. Maar Frans Hals kon het. En hoe!

Hilbrand Rozema, ND
1 March 2024 09:53Gewijzigd op 1 March 2024 09:57
”Malle Babbe”, Frans Hals (ca. 1640), beeld Staatliche Museen zu Berlin, Gemäldegalerie, Berlijn.
”Malle Babbe”, Frans Hals (ca. 1640), beeld Staatliche Museen zu Berlin, Gemäldegalerie, Berlijn.

De titels zeggen het al, op de tentoonstelling ”Frans Hals” valt vaak iets te lachen: ”De vrolijke drinker”, ”De lachende cavalier”. Je moet het maar kunnen, die ene seconde, die ene gezichtsuitdrukking vangen en razendsnel op het doek zetten.

Dat is op zich al een prestatie van de hoogste orde, want bevroren tot penseelstreken of tekenlijnen kan lachen algauw veranderen in huilen: die uitdrukkingen liggen nu eenmaal dicht bij elkaar.

Maar het betekent dus ook dat je die micro-expressie eerst moet zíén. Zien, en dan weten: dít is de ziel van deze persoon.

20141297.JPG
Een schutter die een berkenmeier vasthoudt, bekend als ”De vrolijke drinker”, Frans Hals ca. 1629. beeld Rijksmuseum, Amsterdam

Het kan niet anders of Frans Hals (1582-1666) zou anno 2024 een beroemde portretfotograaf zijn geweest, met een groot psychologisch inzicht. En ongetwijfeld met een groot talent voor snapshots en straatfotografie.

Want dat is het gevoel dat je krijgt als je rondloopt op de nieuwe, grote overzichtstentoonstelling in het Rijksmuseum met bijna vijftig meesterwerken, en je al die mensen ziet: dat je rond kunt kijken in die tijd, gewoon op straat.

Nu behoort hij tot onze grootste schilders; hij introduceerde een totaal nieuwe stijl van portretteren en zijn virtuoze toets betekende een revolutie in de schilderkunst.

Maskers af

Zijn leermeester Karel van Mander moet zijn interesse hebben gewekt voor het schilderen van het vrolijke. „Als volleerd meester legde Hals in ieder geval een diepe voorliefde aan de dag voor lachers”, zegt medesamensteller van de tentoonstelling Friso Lammertse in het boek bij de expositie. „Hij is een van de weinige zeventiende-eeuwse kunstenaars die met regelmaat de geportretteerden van een glimlach voorzien, en in zijn tronies en genrestukken ontbreekt vrijwel nooit een brede grijns.” Alle reden dus om een hele zaal te wijden aan voorbeelden van die liefde voor de lach: het moment van zelfverlies, van de waarheid, van maskers af en van puurheid.

20141303.JPG
”De lachende cavalier”, Frans Hals 1624. beeld The Wallace Collection, Londen

Het is frustrerend dat we niet zo heel veel weten van deze man, geboren in Antwerpen en als kind, rond 1586, met zijn ouders gevlucht naar Haarlem, zonder veel vermogen. Maar al kijkend kun je wel de lijnen met elkaar verbinden: hij verdiende goudgeld met zijn grote schuttersstukken en staatsieportretten.

Hij kreeg voor zover bekend nooit klachten van de afgebeelden (wat betekent dat hij hen erg goed had getroffen) én hij stortte zich vol overgave op het portretteren van het gewone leven van Haarlem en omstreken; het leven op straat, de potsenmakers, marketentsters, straatmadelieven en sekswerkers, visjongens in de duinen, de nar Pekelharing met zijn rood-gele narrenpak en donkerbruine schmink.

Vermoedelijk poseerden zijn eigen kinderen, muzikaal begaafd, vaak voor hem. Er is een portret van een jongetje met een simpele houten fluit, dat afwerend de hand opsteekt en, half wegdraaiend, lacht. Een hoogtepunt, want die houding is uiterst ongebruikelijk op schilderijen uit die tijd; zeg maar gerust: het komt nooit voor.

Dit kind poseert immers niet, het weert juist af. Hals deed hier iets bijna onmogelijks, hij vangt net die ene seconde dat het kind zegt: Nee papa, ik wil niet meer poseren. Tenminste, dat kun je erbij denken.

Mensen met beperking

En al die gewone, arme mensen lachen vaak, met de tanden bloot – taboe voor de deftige burgers, maar een geliefd onderwerp voor Frans Hals. Hij is zelfs, heel verrassend, een van de eersten die als schilder oog heeft voor mensen met een beperking.

Kwam dat mede doordat een van zijn elf kinderen, Pieter, „innocent” was, gehandicapt? Feit is dat hij de ‘onnozele’ Barbara Claesdochter, die tientallen jaren in een opvanghuis woonde, onnavolgbaar prachtig heeft vastgelegd. Zij klemt een grote tinnen bierpul in de hand, grijnst bloot wat er over is van haar gebit (dat was bij veel arme mensen in die tijd niet zo veel) en draagt op haar schouder een uiltje, destijds het symbool voor zotheid. De kleren van Barbara, het wit en het grijs, het is met grote snelheid en kracht op het doek gesmeten, nog vrijer van toets dan Rembrandt, met wie hij in één adem genoemd moet worden.

Alleen Velazquez kon in die eeuw verder nog tippen aan dit niveau, qua stofuitdrukking. Zie de glans van zwarte zijde met borduurwerk: bij Hals is zwart ook altijd een kleur met vele schakeringen, het is bij uitstek de kleur van de zedige, deftige burgerij, van de protestanten, van het fatsoen – maar hij maakt er watervallen van wellustige kreukels, vouwen, naden en plooien van.

Rauw en modern

Het verhaal van Barbara heeft nog een staartje – want hier staan we oog in oog met de echte Malle Babbe, de vrouw die bekend werd door het liedje van de Haarlemse tekstdichter Lennaert Nijgh en zanger Rob de Nijs. „Zij hebben zich vergist”, legt Rijksmuseum-directeur Taco Dibbits uit. „Nijgh en De Nijs zagen een schilderij van een jonge vrouw, hoogstwaarschijnlijk een sekswerkster, aan voor Malle Babbe.” Maar haar bijnaam staat in zeventiende-eeuws handschrift achter op dat andere doek, en onderzoek in archieven wijst naar Barbara Claesdochter.

Een andere „minvermogende” was Boontje, de Rommelpotspeler; die wordt op straat omringd door een tros schaterende, joelende kinderen en achter zijn rug steekt er een zijn tong uit.

20141301.JPG
Drinkende jongen, Frans Hals ca. 1630.  beeld Staatliche Schlösser, Gärten und Kunstsammlungen Mecklenburg Vorpommern, Schwerin

Hals’ schilderstijl gold als rauw, ruig, buitensporig, zijn penseelvoering is wonderlijk modern, tijdgenoten constateerden al dat zijn personages leken te ademen. „Hij wilde de beweging vangen”, zegt Dibbits begeesterd. „De lachende drinker toost echt met ons, er zit beweging in dat glas. En ook in het kleine speelveld van het toen zo belangrijke, formele portretgenre zocht hij maximaal de ruimte op. Kijk naar de originele lichaamshoudingen, van opzij gezien, of echtparen naar elkaar toe neigend.”

Deze pendantportretten, in opdracht gemaakt bij verloving of huwelijk, vormden de zakelijke kern van Hals’ schildersbedrijf; ze raakten later vaak gescheiden op de kunstmarkt. „Hier zijn ze voor enkele maanden weer bij elkaar.” Dat is toch een vorm van historisch herstel, wil Dibbits maar zeggen – al duurt het dan niet langer dan tot 9 juni dit jaar.

Schuttersstukken

Dan zijn er nog zijn schuttersstukken en mannenportretten, geschilderd met een veelheid van lichaamshoudingen en handgebaren, met bravoure. Er spreekt ook een groot zelfvertrouwen uit zijn omgang met die burgermilities, vertelt Dibbits.

20141302.JPG
Schutters van wijk XI onder leiding van kapitein Reynier Reael, bekend als ”De magere compagnie”, Frans Hals 1633, voltooid door Pieter Codde 1637. beeld Rijksmuseum, Amsterdam

„Toen bij een poseersessie in Amsterdam niet alle schutters op tijd kwamen opdagen, zei hij: Kom dan de volgende keer maar naar mij toe, in mijn atelier in Haarlem.” Dat deden de heren niet, voor zover bekend, en daardoor liep Hals veel geld mis – maar dat kon hij zich inmiddels blijkbaar veroorloven.

En nu reizen deze werken zelf voor het eerst weer terug naar Amsterdam, om in het Rijksmuseum de blikvangers te zijn voor vele internationale toeristen, die op de hoofdstad afkomen.

Die toeristen worden gelukkig ook aangemoedigd om hun ”Frans Hals-ervaring” helemaal af te maken en een kwartiertje met de trein te reizen: zo kunnen ze ook nog door de Haarlemse straatjes lopen waar Hals woonde, en zijn familiegraven bezoeken in de St. Bavokerk.

De schutterijdoeken zijn alleen al boeiend als grote kostuumdrama’s, waarbij elk kledingstuk een eigen stofuitdrukking heeft. Maar Frans Hals geeft ook werkelijk iedereen op die volle doeken een eigen, sprekend gezicht.

En sommige individuele portretten zijn dan zo levend en modern, met dikke, vlotte verfstreken, dat je even tegen jezelf moet zeggen dat deze mensen echt vierhonderd jaar geleden leefden, in de zeventiende eeuw, en niet in de onze.

Hoe schilder, hoe wilder

Frans Hals raakte in de achttiende eeuw een beetje vergeten, maar werd herontdekt in de negentiende eeuw, door een Franse kunstkenner. En toen was het ook meteen duidelijk: deze man was een voorloper van de moderne kunst, een voorbeeld en leermeester voor Vincent van Gogh en vele anderen.

Hoe schilder, hoe wilder, zo klonk een gevleugelde uitdrukking in de zeventiende eeuw. Het schijnt dat hij dat spreekwoord meer dan waarmaakte. Volgens tijdgenoten was hij dikwijls „tot aan de keel volgegoten met drank”. Tegelijk weet je nooit helemaal zeker in hoeverre de anekdotes over Hals waar zijn.

Je loopt hier rond, in het Rijksmuseum, bijna met open mond, en maakt kennis met tijdgenoten van Frans Hals, vereeuwigd, zoals dat heet – en tegelijk besef je hoeveel gaten er zitten in onze kennis van Hals.

Maar we kunnen wel nog steeds kijken door zijn ogen: hij legde vluchtige momenten, de oogopslag die de mensen in zijn buurt typeerde, hun lach, vast voor altijd.

De tentoonstelling ”Frans Hals” is tot en met 9 juni te zien in het Rijksmuseum in Amsterdam

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer