Waarom klimaatmodellen minder goed werken om klimaatbeleid te maken
In de klimaatwetenschap spelen computermodellen een grote rol. Ook politici en beleidsmakers maken er grif gebruik van. Juist daar gaat het vaak scheef, stelt Lisette van Beek van de Universiteit Utrecht in haar proefschrift.
Simpel gezegd is zo’n model een computercode, een algoritme, legt Van Beek uit. „Je legt daarmee de werkelijkheid vast in computercode. Met zo’n model kun je rekenen. Je stopt er gegevens in, en vervolgens komt er wat uit. Wat eruit komt, noemen wij scenario’s.”
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen twee soorten klimaatmodellen, vervolgt de onderzoeker. Er bestaan klimaatmodellen die het klimaatsysteem simuleren. „Daarmee kijk je hoe het klimaat zich zou kunnen ontwikkelen op basis van verschillende scenario’s voor de uitstoot van broeikasgassen.”
Zulke modellen zijn geschikt om na te gaan hoe weerpatronen veranderen bij een bepaalde temperatuurstijging. Wat zou een hogere temperatuur betekenen voor droogte of juist meer regenval in bepaalde gebieden? Wat heeft dat voor gevolgen voor het optreden van orkanen? Zulke modellen bestaan voor wereldwijde veranderingen, maar ook op nationaal of regionaal niveau. „Met klimaatmodellen wordt vaak dit type bedoeld”, legt Van Beek uit.
Relatie
De modellen waarnaar zij onderzoek heeft gedaan, zijn van een ander type: de integrated assessment models (IAM’s). Deze zijn opgebouwd uit meerdere deelmodellen, zoals energiemodellen, transportmodellen en industriemodellen. Deze zijn gekoppeld aan een versimpeld klimaatmodel.
„IAM’s proberen weer te geven wat de relatie is tussen klimaatverandering en sociaal-economische trends. Je kijkt dan dus naar de bevolkingsgroei, landgebruik, energiegebruik, verstedelijkingsgraad, leefstijl en dat soort ontwikkelingen. Welke gevolgen hebben die voor het klimaatsysteem? Stel je voor dat landen zich gaan houden aan de afspraken die in Parijs in 2015 zijn gemaakt. Wat gebeurt er dan met de temperatuur? Maar ook: wat gebeurt er als ze zich er niet aan houden? Of als er nog veel strengere afspraken komen?”
Van Beek weet dat deze IAM’s vaak niet bekend zijn bij het grote publiek. „Maar ze zijn wel erg invloedrijk.” Deze modellen worden vaak gebruikt om te kijken wat de mogelijke strategieën kunnen zijn om de klimaatdoelen uit het akkoord van Parijs uit 2015 te halen. Zoals de afgesproken maximale temperatuurstijging „met ruimschoots minder dan 2 graden”.
„Met deze modellen kijken ze hoe snel de emissies naar beneden moeten gaan om die doelen te halen. Wat zou dat betekenen voor het energieverbruik van mensen? Wat zou dat kunnen betekenen voor de leefstijl die mensen hebben? Wat zou de rol kunnen zijn van technologieën die koolstof uit de atmosfeer verwijderen? Daar rollen dan verschillende scenario’s uit. Ik denk dat deze modellen een groot deel van de sectoren en aanjagers van klimaatverandering in kaart kunnen brengen.”
Open deur
Van Beek benadrukt dat de modellen altijd een versimpeling van de werkelijkheid zijn. „Dat is een open deur, maar wel belangrijk om gezegd te hebben. Want ik heb gekeken naar wat er vervolgens gebeurt met de scenario’s in het klimaatdebat. In politiek en beleid.”
Wetenschappers gebruiken de IAM’s om verkenningen te doen. „Verkenningen op basis van de keuzes die we nu maken, leveren toekomstscenario’s op. Ze rekenen bijvoorbeeld uit wat er gebeurt als iedereen zou stoppen met vlees eten of autorijden; om maar even iets extreems te noemen. Wat doet dat met de CO2-uitstoot, het landgebruik of de biodiversiteit? De modellen leveren dus nadrukkelijk geen voorspellingen op, omdat we niet weten hoe het gedrag van mensen in de praktijk gaat veranderen.”
De IAM’s zijn ook geschikt om te bepalen welke maatregelen nodig zijn om de doelen van het Parijsakkoord te halen. Daarbij worden ook verschillende scenario’s gebruikt. Bijvoorbeeld, wat gebeurt er als de energie-efficiëntie sterk verbetert? Of als er massaal bossen worden aangeplant? De bedoeling is om de klimaatverandering zo veel mogelijk te beperken.
Green Deal
Op basis van deze modellen is de zogeheten Green Deal van voormalig Eurocommissaris Frans Timmermans aangenomen. De EU moet in 2030 de CO2-uitstoot met 55 procent hebben teruggebracht ten opzichte van het niveau van 1990. Nederland heeft deze doelstelling ook aanvaard. Ook doelstelling in de klimaatwet van minister Rob Jetten, die 0,000036 graden wereldwijde opwarming moet voorkomen en die 28 miljard euro kost, is impliciet gebaseerd op zo’n model, weet Van Beek.
De vraag is echter hoe geschikt de modellen zijn om beleid op te baseren. Van Beek stelt dat ze prima voldoen om beleid te informeren. „Er komt informatie uit die van belang is voor beleid. Ze zijn belangrijk om vast te stellen hoeveel emissiereductie er wereldwijd nodig is om de doelen van Parijs te halen.”
Maar er schuilt ook een gevaar in. „Waar wetenschappers voorzichtig verkenningen uitvoeren naar hoe de toekomst eruit zou kunnen zien, worden die scenario’s in het beleid vaak overgenomen als richtinggevend: dit is waar we heen moeten. De verkenningen worden dan voorspellingen. Dat kan voor problemen zorgen.”
Waarom?
„De modellen krijgen dan een te invloedrijke rol. Er zitten altijd aannames in. Die kunnen verloren gaan in de vertaalslag naar beleid.”
Om welke aannames gaat het dan?
„Laat ik een voorbeeld geven. In principe gaan de meeste scenario’s uit van kostenefficiëntie. Die aanname is momenteel onderwerp van veel debat. De IAM’s kun je laten berekenen hoe de wereld tegen de laagste kosten de doelen van Parijs kan halen. Alle technologieën die we hebben, zoals hernieuwbare energiebronnen en andere vormen van landgebruik, zitten daarin.
Maar er bestaan ook scenario’s die uitgaan van het principe: wat kunnen verschillende landen van elkaar leren? En: waar ligt de meeste potentie om de CO2-uitstoot te verlagen? Daar zit wel een kritiek punt, want de goedkoopste opties om emissiereductie voor elkaar te krijgen, liggen volgens de modellen in ontwikkelingslanden.”
Wat is het probleem dan?
„Het debat gaat erover of het wel een rechtvaardige manier is om de CO2-uitstoot te verlagen. Vanuit kostenefficiëntie gedacht, is dat misschien wel slim. Maar is het ook rechtvaardig? Je zou ook kunnen zeggen: Op basis van historische CO2-uitstoot moeten we het koolstofbudget gaan verdelen voor de toekomstige uitstoot van broeikasgassen. Op basis van dit rechtvaardigheidsprincipe zou je dan kunnen verdedigen dat ontwikkelingslanden nog veel mogen uitstoten en wij niets meer.”
Waarom gebeurt dat dan niet?
„Het gebeurt soms ook wel. Maar de meeste scenario’s beantwoorden een heel andere vraag. Ze laten mondiale paden zien om klimaatdoelen te halen en zijn niet in de eerste plaats gebaseerd op de rechtvaardigheidsprincipes, die zijn afgesproken in Parijs. Wat dreigt, is dat scenario’s leidend worden voor klimaatbeleid zodra ze in een IPCC-rapport terechtkomen.”
En als ze leidend worden in het klimaatdebat?
„Wanneer een klimaatscenario in een IPCC-rapport terechtkomt, krijgt het de status van een neutraal feit. Maar dat is het niet. Er liggen aannames onder die cruciaal zijn voor zo’n scenario. Die raken buiten beeld wanneer beleidsmakers een scenario gaan vertalen naar een klimaatwet.”
Zijn politici hier wel van doordrongen?
„Daarnaar heb ik geen onderzoek gedaan. Maar ik weet wel dat scenario’s uit IPCC-rapporten vrij rechtstreeks worden overgenomen in klimaatbeleid. Die foutieve vertaalslag speelt ook in de media een belangrijke rol. Als IPCC-onderzoekers zeggen dat zij verkenningen uitvoeren met hun modellen, maken journalisten daar een soort recepten voor de toekomst van. Zo kopte in 2018 dagblad The Guardian: ”We hebben nog twaalf jaar om het klimaat te redden”. Terwijl dat was gebaseerd op een simpele berekening rond het koolstofbudget.”
Hoe moet het dan?
„In de ideale wereld zou een model niet meer moet zijn dan een rekentool. Het zou niet als gereedschap moeten fungeren om visies op de toekomst te maken. Idealiter zou je met de samenleving moeten bepalen wat de meest wenselijke routes zijn om een klimaatdoel te halen. Vervolgens kunnen de modellen daaraan rekenen.
Burgers blijken vaak veel verder te willen gaan dan de regering, maar wel op één voorwaarde: grote vervuilende bedrijven zoals Shell, KLM en Tata Steel moeten evenveel bijdragen. Laat de burger gerust meepraten; dat levert wellicht betere klimaatplannen op.”