De charme van bijnamen
Ze is de grande dame van de meisjesliteratuur, de vedette van het vooroorlogse bakvissenboek, de ongekroonde koningin van de wildzangen: Setske de Haan, beter bekend als schrijfster Cissy van Marxveldt. Precies honderd jaar geleden verscheen haar negende roman, ”Rekel”. Het boek oogstte niet het succes van de Joop ter Heul-cyclus of van ”Een zomerzotheid”, maar in één ding is het helemaal des Van Marxveldts: het grossiert in bijnamen.
Dot, Puck, Pit, Reep – wie Cissy leest, moet concluderen dat de jeugd van de jaren 20 al even weinig respect voor de burgerlijke stand koesterde als een 21e-eeuwse twaalfjarige in een Discordchat. In ”Rekel” voert niet alleen de titelheldin zelf al drie namen –te weten Rekel (voor haar oom Boudewijn), Betty (voor het gros der mensheid) en Elisabeth (op zon- en feestdagen)– maar ook het volledige buurgezin (Mop, Tok, Noek en ”De Koning”) blijkt door de pseudoniemenkoorts gegrepen.
Het gebruik van bijnamen heeft veel oudere papieren dan de roaring twenties. Zo gebruikten de Romeinen al ere- en herkenningsnamen om de ene Quintus van de andere te onderscheiden. Zo’n ag- of cognomen was gebaseerd op een uiterlijk kenmerk of een verdienstelijke daad, werd achter je gewone namen geplakt en was in bepaalde gevallen ook erfelijk. Geen wonder dat de Romeinse veroveraar Publius Cornelius Scipio Aemilianus Africanus Numantius de Jongere al op vroege leeftijd als een uitmuntend spreker te boek stond…
Waar de Vikingen het toekennen van een erenaam zelfs vastlegden in een officiële ceremonie –compleet met cadeaus– zien we het geven van een bijnaam anno 2024 niet snel meer als reden voor een feestje. Kaaskop, roetmop, Billy Turf: maar al te vaak associëren we bijnamen met uitsluiting, discriminatie of pestgedrag.
Toch is lang niet elke bijnaam automatisch een scheldnaam. Vaak is er juist sprake van een liefkozend respect. Welluidende bijnamen zijn er bijvoorbeeld voor zangers (”The King of Pop”), acteurs (”The King of Cool”) en vorstelijke hoogheden (”The King of the Seas”), maar ook voor wielrenners (”De Beer van Pamplona”), evangelisten (”De Adelaar van Patmos”) en powerlifters (”Het Beest van Uitgeest”). Soms komt een bijnaam voort uit een schuilnaam (”De Neus”) of een nom de guerre (”Jan Karski”). Een enkele keer dreigt het succes van de bijnaam zelfs de eigenlijke naam van een illustere persoonlijkheid te overschaduwen. Zo doen de namen van William Henry McCarty en Iosif Vissarionovitsj Dsjoegasjvili misschien niet direct een belletje rinkelen – iets wat van hun aliassen Billy the Kid en Jozef Stalin helaas niet gezegd kan worden.
Steden en staatsmannen, vliegers en voetbalteams, fastfoodketens en filosofen: haast niemand van naam ontspringt de dans. Maar je hoeft niet beroemd te zijn om een jezelf een alias te verwerven. Woon je in een dorp? Dan zijn de schelmenstreken van je vader of de reumatiek van je moeder al genoeg om je voor het leven als ”Klaas van Jantje Tingeling” of ”Nel van Kromme Dien” te kwalificeren.
De charme van bijnamen ligt in het feit dat ze enerzijds de onbeduidendheid tot noblesse verheffen, terwijl ze anderzijds aan de grootsheid een familiair tintje geven. Zo kan een matig presterende voetbalspits in zijn eigen woonplaats als ”De Stormram van Stieltjeskanaal” worden bewierookt, terwijl koning Willem-Alexander in de volksmond als ”Willy” door het leven gaat. Bovendien hoeft het een het ander niet uit te sluiten. Je kunt ”de kleine korporaal” zijn en tegelijk ”de kolos der negentiende eeuw”.
Een goedbedoelde geuzennaam is niet slechts een gesproken monument, maar ook een vorm van inbegrip. Staat er ”Lieve Pollewop” boven je brieven? Noemt iedereen je Miep terwijl je Hannelore heet? Wijst heel het dorp naar jou als naar Kees Neus of Leentje Poets gevraagd wordt? Prijs je gelukkig – je hebt een je-hoort-er-bij-naam.