Tweede kans voor Lissabon-proces
’Lissabon’ krijgt een tweede kans. Alles op alles voor groei en werkgelegenheid, luidt de boodschap van de Europese Commissie. Volgende maand, tijdens de lentetop in Brussel, spreken de regeringsleiders van de EU-landen erover. Zij mogen de herstart van het project bezegelen.
In maart 2000 legde het gezelschap van presidenten en premiers in de Portugese hoofdstad, in een vlaag van ongebreideld optimisme en lovenswaardige ambitie, de doelstelling vast om binnen tien jaar van de Unie de best presterende kenniseconomie ter wereld te maken. Anders gezegd: qua welvaartsontwikkeling de Amerikanen en de overige rivalen in de mondiale concurrentieslag voorbijstreven. De uitbundige hoogconjunctuur van toen en de euforische stemming daaromheen waren er de oorzaak van dat, zo constateren we nu, de realiteit uit het oog werd verloren.
De afstand ten opzichte van de VS verkleinen? Vergeet het maar. Halverwege de rit is er over de uitgestippelde strategie weinig positiefs te melden. In de afgelopen periode raakte Europa alleen maar verder achterop en kwam er van de voorgenomen beleidsdaden weinig terecht. De Lissabon-agenda smoorde in de recessie en in de politieke onwil. De Luxemburgse premier Juncker analyseerde eens treffend: We weten allemaal wat we moeten doen, maar we weten niet hoe we daarna de volgende verkiezingen kunnen winnen.
Voorzitter Barroso van de onlangs aangetreden Commissie wenst er niet in te berusten. Vorige week presenteerde hij voorstellen om het proces van hervormingen te reanimeren. Het oorspronkelijke doel schuift hij terzijde. De werkelijkheid dwingt daartoe. Onhaalbaar. Tegelijk echter spoort hij aan nu toch echt de handen uit de mouwen te steken. Aanvullende maatregelen heeft hij niet in petto. Het is vooral een mentaliteitskwestie. Het gaat om een nieuw elan, om daadkracht, in de zin van het uitvoeren van de waslijst van eerder geformuleerde aanpassingen.
Barroso en zijn team hebben ’Lissabon’ zelfs verheven tot de topprioriteit van hun werkprogramma voor de komende jaren. Dat betekent dat zij er op afgerekend zullen worden. Een gedurfde opstelling, want succes lijkt ook ditmaal allerminst gegarandeerd.
Hun voornaamste probleem is dat zij in hoge mate afhankelijk zijn van de medewerking van de lidstaten. Die moeten het uiteindelijk waarmaken. De Commissie zelf beschikt immers niet over de bevoegdheden die nodig zijn om te functioneren als een Europese regering voor het economisch beleid. Zij kan alleen aanmoedigen, coördineren en de gewenste richting aangeven.
Zij beveelt de regeringen aan op nationaal niveau een actieplan te vervaardigen, iemand aan te wijzen die primair de politieke verantwoordelijkheid draagt voor dit dossier, een ”mister Lissabon”, en jaarlijks te berichten over de vorderingen. Allemaal prachtig, maar of er daarmee voldoende druk op de ketel staat, valt te betwijfelen.
Veelzeggend in dit verband is dat Barroso niet het in november gepubliceerde advies van een werkgroep van deskundigen, onder leiding van oud-premier Kok, overneemt om landen die tekortschieten openlijk te kijk te zetten: „naming and shaming”, zoals het in het rapport heette. Zwaargewichten als Schröder en Chirac zullen het Barroso wel uit het hoofd gepraat hebben. Zij voelen er natuurlijk niets voor door Brussel aan de schandpaal genageld te worden. Dat eenmaal in de zo veel jaar het electoraat via de stembus een vonnis velt, is soms al erg genoeg.