Biograaf Bart Slijper peilt de diepte van Martinus Nijhoffs ziel
Het literaire werk van Martinus Nijhoff –gedichten, beschouwingen, lekenspelen– wordt door neerlandici modernistisch genoemd. Niet ten onrechte, maar uit de biografie van Bart Slijper blijkt ook hoe traditioneel Nijhoff was. Zijn grote liefde voor de psalmen komt niet uit de lucht vallen.
Martinus Nijhoff (1894-1953) geldt als een van de belangrijkste dichters van de twintigste eeuw. De meeste scholieren zullen over hem horen tijdens de literatuurlessen op school. Een gedicht als ”De moeder de vrouw”, met de beginregel „Ik ging naar Bommel om de brug te zien”, heeft een vaste plek veroverd in ons culturele geheugen. Dat geldt ook voor zijn grotere gedichten als ”Het uur U” en ”Awater”. En veel kerkgangers zingen zijn berijming van psalm 150 uit het hoofd mee: „Looft God, looft Hem overal/ Looft de Koning van ’t heelal.”
Over deze Nijhoff, een man die volop betrokken was in het literaire leven van zijn tijd, valt veel te vertellen. En dat doet Bart Slijper ook in de biografie die hij aan de dichter heeft gewijd: ”Elk woord ging ademhalen”.
Naar deze biografie is uitgekeken. Hoewel Nijhoff zeventig jaar geleden stierf, was er nog altijd geen biografie. Wel tal van boeken over zijn poëzie en over zijn literaire denkbeelden, maar dergelijke studies brengen deze dichter en zijn werk niet terug waar hij toch eigenlijk thuishoort: bij het lezerspubliek. En dat iets wat Slijper wel lukt met zijn biografie. Op een mooie manier, in aangename verteltrant, geeft hij zijn lezers toegang tot Nijhoffs leven en hij laat zien hoe in dat leven de poëzie ontstond, en al het overige werk.
Daarbij vindt Slijper een goede balans tussen breedte en diepte. Nijhoffs hele leven passeert de revue, met tal van situaties, ontmoetingen en ontboezemingen, maar ook weer niet eindeloos uitputtend. Tegelijk proef je hier ook de diepte van Nijhoffs persoonlijke leven en ook van zijn werk, waarin thema’s als angst, leegte, hoop en moed aan de orde zijn.
Uitgevershuis
Nijhoff, geboren in het laatste decennium van de negentiende eeuw, groeide op in gegoede Haagse kring. Zijn vader was uitgever, eigenaar van het destijds bekende uitgevershuis Martinus Nijhoff NV. Mogelijk heeft vader Nijhoff gehoopt dat zijn zoon Martinus –die overigens Pom werd genoemd– hem zou opvolgen in het bedrijf, maar dat was dan tevergeefs. Opvallend genoeg bleef Nijhoff eigenlijk veel dichter bij zijn moeder dan bij zijn vader. Hij was volgens zijn zoon Faan een moederskind, want ook wel blijkt uit de vele gedichten die aan een moederfiguur gewijd zijn.
De sfeer in het gezin Nijhoff was problematisch, vermoedelijk vooral door de eigenzinnigheid van moeder, wat mede tot uiting kwam in haar godsdienstigheid. Sommigen zullen haar bezieling extreem noemen, anderen niet – feit is dat zij in het Leger des Heils een thuis vond, en later in de Rooms-Katholieke Kerk. Waarschijnlijk had het verlies van een pasgeboren meisje veel effect op het welbevinden van moeder Nijhoff. Martinus en zijn broer hebben vanwege de gezinssituatie een deel van hun jeugd doorgebracht in Zutphen, ver van huis.
Ongebonden schrijver
Nijhoff studeerde rechten, maar slaagde er nauwelijks in die studie af te ronden. Werken als jurist heeft hij bijna niet gedaan. Hij begon al vroeg te schrijven voor bladen. Daar kon hij niet van leven, maar het familiekapitaal gaf hem grote vrijheid van handelen. Deze vrijheid geeft ook iets diffuus aan zijn levensloop. Hij was een ongebonden schrijver, die zich elke keer weer aan nieuwe schrijfprojecten zette, en vaak met succes. Al na twee gedichtenbundels –”De wandelaar” (1916) en ”Vormen” (1924)– was hij een landelijk bekende, en erkende, dichter.
Zich duurzaam binden was moeilijk voor Nijhoff, hoewel hij zeker geen onstabiele persoonlijkheid was. Hij verhuisde talloze keren, hij ging diverse liefdesrelaties aan. Zijn huwelijk met Netty Wind bleek al snel kansloos, maar vrijwel zijn hele leven handhaafden hij en Netty de gehuwde staat, hoewel ze nauwelijks samen in een huis hebben gewoond. Nijhoff deelde met Netty de inkomsten die hij kreeg uit de familiesfeer.
Pas tegen het einde van zijn leven lijkt Nijhoff een liefde gevonden te hebben die hem vervulde: Georgette Hagendoorn. Om met haar te kunnen trouwen, scheidde hij uiteindelijk van Netty, terwijl Georgette ook scheidde om met Nijhoff in het huwelijksbootje te kunnen stappen. Hun huwelijk duurde maar enkele jaren, Nijhoffs vroege, plotselinge dood maakte een einde aan het geluk.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Nijhoff gemobiliseerd, en ook in de jaren daarna bleef hij met regelmaat terugkeren in het leger voor periodieke oefeningen. Tijdens de Duitse inval in 1939 was Nijhoff officier van het leger, actief bij de Grebbeberg. In afzondering bleef Nijhoff werken, gedurende de oorlog. Met grote passie werkte aan een bloemlezing uit de Nederlandse Historiën van P.C. Hooft, een boek over de Nederlandse Opstand in de zestiende eeuw. In 1947 verscheen Nijhoffs bloemlezing: ”Nederlandse Historiën in het kort”.
Christelijke traditie
De oorlog was ook de periode waarin Nijhoff begon te werken aan zijn lekenspelen bij de christelijke feesten. Na de oorlog zijn die verzameld in de bundel ”Het heilig hout”. Het gaat om een soort toneelstukken die een kerkelijke sfeer ademen: over Kerst, Pasen en Pinksteren. Nijhoff verdiepte zich in deze jaren grondig in de christelijke traditie, wat een vorm van thuiskomen voor hem was, hoewel een traditioneel type kerkelijkheid niet bij hem paste.
Zoals Gerrit Achterberg ooit ds. Doornenbal als vriend had, zo trof Nijhoff in ds. August Henkels een metgezel. Over ds. Henkels en Nijhoffs werk aan het Pinksterspel schrijft Slijper: „Voor iemand die zich aftobt om een religieus kunstwerk te maken dat in een grote, eeuwenoude traditie staat en dat tegelijk de harten van jong en oud moet kunnen treffen, voor zo iemand is het heerlijk dat hij zopas heeft kennisgemaakt met een belezen, literair gevoelige dominee.”
Hoewel Nijhoff soms als een mysterieus mens getypeerd wordt, die een gesloten boek bleef voor anderen, ontstaat gaandeweg toch echt een indringend beeld van wie Nijhoff geweest is als mens, als denker, als schrijver. Behulpzaam daarbij is dat Slijper zijn held durft te duiden en wijst op wat zich in de diepte van Nijhoffs ziel moet hebben afgespeeld. Zo schrijft hij over de „mokerslag” die Nijhoff trof, toen in 1932 zijn broer Pim, 36 jaar oud, in Batavia stierf aan de gevolgen van tyfus. De ervaring zonder broer verder te moeten, komt op „ontroerende” wijze terug in Nijhoffs werk, aldus Slijper, bijvoorbeeld in het beroemde gedicht ”Awater”. Daar valt te lezen: „Vandaag, toen ik voor ’t raam de bloemen goot,/ is het voornemen in mij opgekomen/ Awater te gaan halen van kantoor./ Ik heb sinds mijn broer stierf geen reisgenoot.”
Slijper tekent aan dat Nijhoffs leven na de dood van zijn moeder en van zijn broer zou bestaan uit „desperate, veelomvattende pogingen om op te gaan in een groter verband”. Nijhoff wilde weg uit de eenzaamheid en uit de thuisloosheid. Hij kreeg een nieuwe liefde, volgde een nieuwe universitaire studie, nam deel aan het verzet in de oorlog en hernieuwde zijn verhouding tot de Bijbel en de kerkelijke traditie. We zien hier, aldus Slijper, „het heen en weer slingeren van een rusteloze individualist, die zijn isolement nodig heeft en toch niets liever wil dan het opheffen.”
Ademhalen
De boektitel is goed gekozen: ”Elk woord ging ademhalen”. Je kunt er moeiteloos iets in horen van wat in de protestantse traditie Woord en Geest genoemd wordt. Voor Nijhoffs overtuiging was dat ‘ademhalen’ zeker ook iets wat met de Geest van God te maken had, getuige de intensiteit waarmee hij zich in het Pinksterfeest verdiept heeft in de oorlog. Maar ook op tal van andere plaatsen in zijn werk tref je protestantse kernnoties aan. Nijhoff was geen kerkelijk mens, maar kerk en geloof en de christelijke geloofstraditie waren voor hem van grote betekenis en zelfs „sturend in zijn opvattingen over taal en poëzie”, aldus Slijper.