Het verbieden van Hamasvlaggen vergt in de eerste plaats bestuurlijke moed
Israël is opnieuw beland in de ban van geweld en terreur. Waar de geweldsspiraal toe gaat leiden, is nog niet te zeggen.
Vaststaat wel dat de situatie in het Midden-Oosten ook in Nederland tot verhoogde alertheid leidt. Zeker bij de lokale driehoek in de grote steden. Met name de vraag of burgemeesters voldoende zijn toegerust om op te treden als het uit de hand lopen van pro-Palestijnse demonstraties dat nodig maakt, is opnieuw actueel.
Voor justitieminister Donner was het in 2005 klip en klaar: het juridisch instrumentarium in de gereedschapskist van de ordehandhaving moest worden aangevuld. Hij zag een uitbreiding voor zich van het Wetboek van Strafrecht, waarin ook het verheerlijken van terroristisch geweld strafbaar zou worden gesteld. Concreet: op het zwaaien met vlaggen van IS, Hamas of Hezbollah zou een gevangenisstraf of geldboete komen te staan, evenals op het liken van onthoofdingsfilmpjes. In een lijvige toelichting zette Donner uiteen waarom het beteugelen van uitlatingen die kunnen leiden tot radicalisering en terrorisme onontkoombaar was: kwetsbare jongeren moesten daartegen worden beschermd.
Nu het voorzienbaar is dat in de Schilderswijk, op de Dam en mogelijk op nog meer plaatsen opnieuw pro-Palestina- betogingen zullen worden georganiseerd, waarbij ook pro- Hamasvlagvertoon niet ontbreekt, klinkt vanuit de Tweede Kamer opnieuw de roep om zo’n verbod. Dat roept de vraag op wat er in die twintig jaar nadat Donner met zijn voorstel kwam, is gebeurd. Het antwoord: daar kleefden juridisch zo veel mitsen en maren aan dat hij zijn plan uiteindelijk niet doorzette. Critici voorzagen een eindeloze stroom rechtszaken, waarbij het OM moest bewijzen dat de vlaggenzwaaier het vooropgezette doel had mensen te overreden tot kopieergedrag. Met alle gevolgen van dien voor een mogelijk escalerende werking: in landen als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, die hun regelgeving aanscherpten, nam de groep geradicaliseerden eerder toe dan af.
Eenmaal vice-president van de Raad van State zag ook Donner zelf het licht, om precies te zijn in 2016. In dat jaar stofte CDA-Kamerlid Mona Keijzer, nu de premierskandidaat van BBB, zijn oude ministersplan af en diende het opnieuw in, waarna het bij de raad kwam ter consultatie. Donner accordeerde vervolgens het advies om de wet ofwel beter te onderbouwen, of anders in te trekken, omdat die juridisch rammelde. De facto verwees hij zijn eigen werk daarmee dus naar de prullenbak.
Dat de wet er nog altijd niet is, zien sommigen als een bewijs van zwakte, die er bovendien toe zou leiden dat burgemeesters met lege handen staan. Niets is echter minder waar. Hun bevoegdheid om beperkingen te stellen aan betogingen is al stevig geregeld in het bestuursrecht. Om ongewenst vlagvertoon te verbieden is een nieuwe wet dan ook niet nodig. Een gezonde dosis bestuurlijk lef volstaat. Wanneer de omstandigheden daartoe nopen, is het aan burgemeesters om die moed te laten zien.