De provinciale politiek had hulpverleners, gemeentebestuurders, politiemensen en schoolleiders uitgenodigd om hun zegje te doen over het probleem van de loverboys, mannen die meisjes en jonge vrouwen eerst in de watten leggen en hen daarna de prostitutie inloodsen. De centrale vraag was of de provincie een taak heeft bij de aanpak van het probleem. De sprekers vonden dat het provinciebestuur de hulpverlening zou kunnen leiden.

Directeur E. Lemstra van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland stelde dat het probleem vooral niet moet worden onderschat. Hij denkt dat in de provincie enige honderden meisjes per jaar slachtoffer van loverboys worden. Harde cijfers ontbreken echter. Lemstra baseerde zich op resultaten uit het Gooi en Den Helder, waar slachtoffers wel worden geregistreerd. De jonge slachtoffers zijn vaak ernstig getraumatiseerd, zei Lemstra.

Hulpverleenster T. Heemskerk van de organisatie Scharlaken Koord, die prostituees helpt, zei dat elke week nieuwe meisjes worden gedwongen in Amsterdam in de prostitutie te werken. Zij pleitte voor meer voorlichting op scholen en preventie. De provincie Noord-Holland kan daarin het voortouw nemen.

Volgens een ex-slachtoffer van een loverboy laten niet alleen jongens onder dwang meisjes in de prostitutie werken. ”Lovergirls” zijn niet nieuw meer. Bovendien worden niet alleen meisjes slachtoffer, maar ook jonge jongens. Voor die groep bestaat geen apart hulpprogramma. Verder meldden hulporganisaties dat steeds meer moslimmeisjes slachtoffer worden van loverboys.