Oud goud – gesprekken met musici: dirigent Nikolaus Harnoncourt
Net als in de zomer van 2021, toen het Reformatorisch Dagblad vijftig jaar bestond, diept de muziekredactie deze zomermaanden een serie oude interviews met musici op uit het archief van de krant. Onder de noemer ”Oud goud” krijgen de gesprekken met dirigenten, organisten, een pianist en een violist een nieuw leven. Vandaag deel 7: Aad Alblas sprak in 1985 met dirigent Nilolaus Harnoncourt.
„Wie meent de waarheid ontdekt te hebben, is een charlatan”
Nikolaus Harnoncourt over authentieke barok
„Ook de kunstenaar is slechts gedurende korte ogenblikken een bijzonder mens.” Aldus de relativerende toon die Gustav Leonhardt aansloeg in zijn dankwoord na de uitreiking van de Erasmusprijs in 1980 aan hem en zijn collega Nikolaus Harnoncourt. „Muziek is tot een stukje versiering in ons leven geworden. Het neemt geen centrale plaats meer in. Als versiering dient muziek nu vooral ‘mooi’ te zijn. Muziek is dus geen wezenlijk bestanddeel meer van het leven.”
Woorden van Nikolaus Harnoncourt, gesproken in hetzelfde jaar 1980 in zijn dankwoord bij dezelfde prijsuitreiking. Wat bedoelde of bedoelt die man? Reden genoeg om dat eens aan hem te vragen. Maar hoe krijg je Harnoncourt te spreken? Wonderwel ging hij dit jaar aan de slag met het Nederlands Kamerkoor, waarmee hij Händels oratorium Theodora uitvoerde, twee keer in België (Brussel en Gent) en een keer in Amsterdam. Ik kreeg Nikolaus Harnoncourt te spreken tussen de bedrijven door van een „generale” in het Paleis van Schone Kunsten te Brussel. En wat meer is, ik zag hem daar aan het werk, schavend en poetsend. Indrukwekkend!
Wenen
Ik denk niet dat de naam Nikolaus Harnoncourt in het muziekwereldje nadere uitleg behoeft. Hij wordt vaak in één adem genoemd met Gustav Leonhardt. Niet zonder reden. Zij ontmoeten elkaar in 1950 als pas afgestuurde musici in Wenen. De klavecinist Leonhardt en de in Wenen enige bekendheid genietende „jongeman (Harnoncourt) die oude muziek deed”. Een duo dat in de heftigste discussies gewikkeld raakte. Later zou dat gaan heten: de authentieke barok. Harnoncourt experimenteerde jarenlang met zijn ensemble Concentus Musicus Wien, dat concerteerde met originele instrumenten of getrouwe kopieën daarvan. Weldra begon het Bach-cantatenproject, samen met Leonhardt en diens Consort. Concentus Musicus maakte furore onder leiding van Harnoncourt. Het Leonhardt Consort iets minder.
Modern
In de jaren zeventig kwamen natuurlijk de Matthäus Passion en Johannes Passion van Bach uit de molen van Harnoncourt, nu eens met het Concertgebouworkest in Amsterdam. Het bleef niet bij Bach, ook Monteverdi en later zelfs Mozart en in Het Jaar van de Muziek 1985 ook Händel.
Harnoncourt: „Wat wij deden was geen restauratie van een of andere historisch klankbeeld, geen museumachtige herhaling van oude klanken: dit was een moderne opvoering, een interpretatie van de 20ste eeuw.”
Waarom dan „oude” instrumenten?
„Ik dirigeer ook ensembles met moderne instrumenten en leg me niet vast op het gebruik van jongensstemmen in plaats van vrouwenstemmen. Natuurlijk heb ik wel een ideaal voor ogen, maar ik hanteer het soepel: principieel anti-dogmatisch.”
Dat blijkt ook wel uit Händels oratorium Theodora. Harnoncourt bracht er maar liefst 19 coupures in aan. Wie wil kan dus Händel vogelvrij verklaren.
Authentiek
Is Harnoncourt wel zo authentiek bezig als waarvoor het wordt gehouden? In elk geval onderstreept hijzelf de betrekkelijkheid van het begrip „authentiek”: „Als de muziek haar vanzelfsprekende plaats in het leven zou hebben, zouden we niet over authenticiteit spreken”, aldus Harnoncourt.
„In de oude opvoedingssystemen hoorde muziek tot de voornaamste vakken. De componisten zelf voerden de muziek uit. De vraag naar authenticiteit was ook bij uitvoering door andere musici niet interessant. Daarom had men er hoegenaamd geen bezwaar tegen ingrijpende veranderingen in een stuk aan te brengen. In grootschalige werken, zoals oratoria en opera’s, werden aria’s van andere componisten ingevoegd. Instrumentaties werden gewijzigd. Dat alles is begrijpelijk vanuit de plaats die muziek in die tijd innam; voor mij een teken van actualiteit en vitaliteit van het culturele leven. De stukken bestonden van uitvoering tot uitvoering.”
Leugenachtig
„In onze tijd heeft onder de noemer authenticiteit een uiterst subtiel soort leugenachtigheid postgevat. Eerst verwijderde men de retouches en veranderingen en vervolgens werden de stukken, wellicht als reactie op de gezwollen, koortsachtige schijnemoties van de tijd rond de eeuwwisseling, tot hun slechts in de noten vastgelegde substantie gereduceerd. Hoe meer de hervorming een morele kwestie werd, des te leugenachtiger werd het. Hoe meer er beweerd werd en misschien zelfs geloofd dat het om „authentieke” interpretaties ging, des te verder verwijderde men zich van het eigenlijke, het wezen van de muziek. In de overtuiging een gezuiverd kunstwerk weer te geven, werden verdorde bloemen geschikt. Getrouwheid aan de letter is nog geen ”Werktreue”.”
Wat doet Harnoncourt dan? „Er is geen instantie die gerechtigd is onze houding tegenover werken uit het verleden te beoordelen. U mag beoordelen wat hier en nu gebeurt, de pretenties en het resultaat.”
Meer niet?
„Je kunt ook een zodanig groot respect hebben voor de producten van sommige kunstenaars dat je je verplicht voelt die zo volledig als maar mogelijk is te doorgronden. Je vindt ze zoals ze aan ons bekend zijn van belang. Je bent er door overtuigd en je kunt en wilt ze alleen zo weergeven als ze naar jouw mening bedoeld zijn. Dan zijn technische details weer niet meer dan technische details: op zich waardeloze gegevens, die hun waarde aan de context ontlenen al naar gelang ze de bedoelde werkopvatting onderstrepen.
Ik voel me jegens de componist verplicht. Daarom probeer ik op alle mogelijke manieren zijn werk te benaderen en te begrijpen. Als ik dan bereid ben een werk uit te voeren is voor mij elk middel gerechtvaardigd dat dit begrip op de luisteraar kan overdragen. Normaliter zullen dit juist die middelen zijn die „authentiek” bij het werk thuishoren. Anders heb ik het immers verkeerd begrepen.”
Theodora
Getooid met deze wetenschap heb ik Nikolaus Harnoncourt aan het werk gezien met Händels oratorium Theodora. Händel componeerde dit werk in 1749. Hij was toen 65 jaar. Net als al zijn andere oratoria is het eigenlijk een verkapte opera. Händel speelde handig in op de in Engeland tanende Italiaanse opera. Zeer behendig, gebruik makend van zijn grote Bijbelse belezenheid, infiltreert hij zijn decoratieve opvattingen in zijn oratoria. Altijd is het de Bijbeltekst die hij allegorisch en symbolisch verheft, en slechts één keer een Romeins drama, zoals in Theodora.
Händels oratorium is de geestelijke pendant van de opera: een religieuze opera zonder toneelvoorstelling, waarin het koor in belangrijke mate bijdraagt als „getuige” van het „gebeuren” en „commentaar” levert via „vrome bespiegelingen”. Hoewel Händel ons dus met zijn oratoria zonder schroom in het extraverte stijlidioom van operaland loodst, heeft hij, net als Bach met zijn passionen, ons tijdloze meesterwerken nagelaten. De Messiah blijft zijn absolute hoogtepunt.
Harnoncourt wil een oratorium van Händel ook niet met een Bach-cantate vergelijken. „Een Bach-cantate is een preek”, zegt hij, „een oratorium van Händel is vrome bespiegeling (”Frömmigkeit”), uitbeelding van goede en slechte personen. Wanneer bij Händel personen ”böse” zijn, is de muziek ook ”böse”; wanneer ze ”gut” zijn, is de muziek ook ”gut”. Dat is bij Bach „gans anders.”
Bij Bach heeft de muziek een theologische duiding?
„Absoluut. Ze gaat bij mij ook veel dieper. Ze is gewoon van een andere orde dan de ”Frömmigkeit” van Handel.”
Intensiteit
Harnoncourt toont zich in het gesprek de rust zelve. Toch is hij dynamisch en zeer exact. De sfeer tussen hem en de leden van Concentus Musicus en het Nederlands Kamerkoor is ongedwongen. Wanneer het tijdstip voor de „generale” is aangebroken gaat er gewerkt worden. En niet zo zuinig ook.
De instrumenten stemmen af. Harnoncourt loopt de concertzaal in en geeft „uit de verte” aanwijzingen om de instrumentale opening van Theodora in te zetten. Dat gebeurt dan ook zeer exact. Concentus doet het met de geringste aanwijzingen. Na een aantal maten blijkt de klankverhouding tussen een aantal instrumenten niet naar de zin van de meester. Hij banjert door de zaal, valt hier en daar neer op een stoel en spitst de oren. Armen zwaaien. Concentus stop. Harnoncourt geeft aanwijzingen en… weer volgen de openingsmaten. Op die manier werkt Harnoncourt een aantal zaken door, tot het op een gegeven moment zo ”hunderd mal besser” is.
Dynamiek
Dan gaat de echte generale beginnen. Wat zich dan voltrekt is nauwelijks te beschrijven. Harnoncourt lijkt te veranderen in één brok dynamiek. Geen wildwest gezwaai, maar nauwkeurige, soms minimale aanwijzingen. Het is een flits. Wanneer je zijn aanwijzing ziet, is het er ook meteen. Het lijkt of Harnoncourt elektrisch geladen is. Hij „focust” en het is raak. Van alle kanten straalt de intensiteit er vanaf: van de dirigent en van de muziek, want daar gaat het tenslotte maar om, om dat laatste.
Wanneer ik in de pauze met hem spreek, hangt er als het ware aan elke haar van zijn hoofd een druppel zweet. Maar de dynamiek is niet uitgeblust.
Onder de titel ”Was ist Wahrheit” had Harnoncourt vorig jaar gerefereerd in het Koninklijk Paleis op de Dam te Amsterdam. Dat ging over het begrip „authenticiteit” in de muziek.
Heeft Harnoncourt inmiddels de waarheid (in de muziek) ontdekt?
„Nein” bijt hij. „Unmöglich. Wie zegt de waarheid ontdekt te hebben of meent in pacht te hebben is een charlatan.”