Muziek

Oud goud – gesprekken met musici: organist Herman van Vliet

Net als in de zomer van 2021, toen het Reformatorisch Dagblad vijftig jaar bestond, diept de muziekredactie deze zomermaanden een serie oude interviews met musici op uit het archief van de krant. Onder de noemer ”Oud goud” krijgen de gesprekken met dirigenten, organisten, een pianist en een violist een nieuw leven. Vandaag deel 6: Jan van ’t Hul sprak Herman van Vliet in 1986 ter gelegenheid van diens 25-jarig jubileum als organist.

Jan van ’t Hul
9 August 2023 15:09Gewijzigd op 9 August 2023 15:30
Herman van Vliet. beeld Bram Gebuys
Herman van Vliet. beeld Bram Gebuys

Grote opdracht ligt vaak onder stof

Herman van Vliet vijfentwintig jaar organist

Herman van Vliet is vijfentwintig jaar organist. Een kwart eeuw lang roerde hij in erediensten en concerten de toetsen, hoogtepunten waren onder meer een plaatopname met werken van Bastiaans, evenzo van Karg Elert, en vooral ook de grote Widoriade in 1983. Door alles heen liep steeds weer het warme pleidooi van een eigen Hollandse koraalkunst. Een bezet leven waarin het koninklijke instrument soms alles lijkt op te eisen. Wat drijft iemand om zo lang zo intensief met het orgel om te gaan?

19555853.JPG
beeld RD

„Ik vraag dat mezelf ook wel eens af”, denkt Van Vliet hardop mee. „Vooral als het ’s zomers mooi weer is. Dan zit iedereen in de zon. En jij zit weer eens ergens in den lande in een sombere kerk een donker orgel te bespelen. Ja, waarom doe je dat nou een heel leven lang? Misschien moet je wel eens wat oppassen om datgene dat ooit uit een hobby geboren werd, niet te ver door te drijven. Dat is vandaag de dag heel moeilijk. Want wil je werkelijk topwerk leveren, dan kun je bijna geen normaal leven meer leiden. Er is in de muziekwereld zo veel dat je opeist, dat het soms niet redelijk meer is. Dan vraag ik me wel eens af: Mag dat nou? Mag je jezelf zo overgieten met iets tijdelijks?”

Rome

„Als je goed orgel wil leren spelen, dan ben je dag en nacht bezig. En dat gaat natuurlijk wel erg ver. Ik heb dat bijvoorbeeld ervaren in het jaar dat ik al de werken van Widor speelde. Widor greep me zo aan dat ik me er helemaal in vastgebeten heb.”

Maar ds. A. J. Kret zei over Frans-romantische muziek pas „Als men wist wat men aanhing, dan zou men het het niet meer moeten.” Wat nu?

„Tja, als je bedoelt dat je dat in de eredienst niet speelt, dan knik ik deftig „ja” daarop. Maar zou je dat nu op een concert niet mogen spelen? Voor mij gaat dat erg ver. Bij echt liturgische muziek over gregoriaanse thema’s ligt dat duidelijker. Dat staat me tegen. Maar een Andante Cantabile van Widor? Dat is pure muziek waar het religieuze leven van de componist niets mee van doen heeft.”

En het Prière a Notre Dame?

„Ja, dat „a Notre Dame…” Als ik het op een concert speel, dan vermeld ik op het programma alleen „Prière”. Dat „à Notre Dame” vergeet ik dan maar. ”Prière” is voor mij genoeg.”

Maar de vraag blijft: Wat drijft iemand om zo intensief met een orgel om te gaan. Gaat het om de eer? Om snel rijk worden?

„Nou, dat laatste kun je sowieso wel schrappen. Velen denken dat je het ook wel voor niks wilt doen. Nee, niet om het geld dus. En om de eer? Het is natuurlijk aardig om veel mensen op je concerten te zien. Dat streelt de mens nietwaar? Maar dat is niet de diepste reden dat je orgel speelt. Eigenlijk kan ik niet anders dan orgelspelen, ik ben zuinig op m’n vakantie. Maar na een paar dagen mis je je orgel alweer.”

Bach kende de diepste wens om te musiceren tot eer van God. Het Soli Deo Gloria. Zou het daarom allemaal moeten gaan?

„Inderdaad. Want nu bén je dan vijfentwintig jaar organist. En dan besef je dat die grote opdracht maar al te vaak onder het stof is blijven liggen. Als je terugkijkt, ben je zo geneigd om te zien op je repertoire, op je techniek, op je publiek, op je platen. Maar je bent toch vooral ook kérkorganist geweest. In de eredienst ben je toch dienstbaar aan de kerk. Iets daarvan vind ik toch ook terug in de concerten die ik geef.

Een orgelconcert is voor mij geen eredienst, zoals ik pas las. Want dan zou het Woord wel kunnen zwijgen. Dat gaat te ver. Muziek en het Woord kunnen elkaar soms feilloos aanvullen. Daar waar het Woord op een gegeven moment stokt, kan muziek wel eens de juiste toon weten te vinden. En waar muziek geen weg meer weet, dan is daar plotseling weer het Woord dat het hart van mensen treft.

Iets daarvan hoop ik ook altijd terug te vinden in de concerten die ik geef. Graag geef ik de mensen op zo’n avond toch wat mee, iets dat van hogere waarde is dan een Mars of een Offertoire. Daarom sluit ik altijd met koraalgebonden werk. Dat is het uitgangspunt en dat moet het blijven ook. Voor mij is orgelspelen soms een heilige plicht om je gaven te besteden in dienst van je medemens en dus ook en vooral tot eer van God.”

Komt dat altijd voldoende uit de verf?

„Nee. Soms ben je zo bezet met van alles en nog wat, dat dat uiteindelijke doel wat op de achtergrond raakt. Want je techniek eist je op, of een moeilijk orgel soms. En ja, je kijkt toch ook wel een beetje naar het succes dat je er mee wil behalen. We willen allemaal de mens behagen. Wees eerlijk! Maar, in hoeverre mag dat allemaal?

Soms moet alles wijken voor je techniek. In de sportwereld zie je dat sommigen worden getraind totdat ze onmenselijke prestaties leveren. Mag dat? Waar ligt de grens?”

Zondag

„Jan J. van den Berg zei dat orgelconcerten ook op zondag moeten kunnen. Met alle respect, dat ben ik niet met hem eens. Ik heb op zondag één keer meegewerkt aan een Zang- en Orgelmiddag in Den Haag. Maar voor mij was dat toch zoiets als je dagelijks werk doen. Als je nu puur voor je plezier zou spelen en het publiek zou gratis naar binnen kunnen, misschien dat het dan nog iets anders ligt. Maar ik zou dat niet kunnen. Voor mij is orgelspelen een beroep. Dus niet iets dat je ook ’s zondags lukraak mag doen. Nee, ook niet als je opent en sluit met gebed.

We zijn in het kader van mijn jubileum bezig geweest om in de Notre-Dame van Parijs iets te doen. Na wat heen en weer geschrijf kon ik terecht op 4 mei. Op zondag dus. ’k Heb maar snel weer afgehaakt.”

Vader

Waarom ben je organist. Ik bedoel: waarom geen pianist? Of waarom geen zanger? De piano is toch ook een mooi instrument? En de vox Humana is immers onovertroffen?

„Orgelspelen heb ik van mijn vader meegekregen. Die had het zichzelf aangeleerd en speelde bij voorkeur in hele moeilijke toonsoorten, dus met veel zwarte toetsen, zeggen ze dan. Mijn vader was een echte liefhebber van Jan Zwart en Feike Asma, „waardoor velen tot het orgel zijn gekomen”, heet het in de volksmond. Nou ja, ik dus ook. En dat mag iedereen weten. Ik ben er dankbaar voor. De lijn van Zwart en Asma zet ik blijmoedig voort. Beiden hebben zich toch geweldig ingezet voor het koraal.”

Tegenstand

De namen van Zwart en Asma worden gaandeweg weer met meer ere genoemd dan enige tijd geleden het geval was. Dat neemt niet weg dat de speel- en componeertrant van beiden veel tegenstand te verduren hebben gehad. Ook Van Vliet weet daarvan. Recensenten hieven lang niet altijd de juichtoon aan wanneer Van Vliet van zich liet horen.

Wat is de waarde van een recensie voor een uitvoerend musicus? En hoe serieus neemt deze het geschrevene?

„Dat is heel verschillend. De ene keer zeg je: och, laat maar. Een andere keer wordt je wel eens de spiegel voorgehouden met de vraag „Doe je het wel goed?” Onze tijd heeft nauwelijks cultuurkenmerken, nauwelijks een eigen gezicht. In de orgelwereld komt het er dan vaak op neer dat een ieder doet wat recht is in z’n ogen. Voor mij speelt sterk mee dat je als organist niet op een eiland zit. Je speelt voor mensen. En die wil je toch ook een beetje, zeg maar, behagen. Je wilt iets brengen, iets bieden. En dat doe ik op m’n eigen wijze. Niet iedere klassieke jongen vindt het altijd aardig wat ik doe.

Vaak speel ik niet volgens de klassieke stijl, een ander zegt weer dat ik niet hedendaags genoeg ben. Maar, een goed beargumenteerde recensie die al of niet negatief uitvalt, heeft wel betekenis. Soms denk je, ja man, je hebt gelijk.

Maar vaak kan ik met een recensie geen kant op. Ik heb eens in Bolsward gespeeld. Ik geloof dat ik drie keer de tremulant open heb gehad. Maar volgens de krant bibberde het de hele avond. Van zo’n verhaal trek ik me niets aan.

Ook in de vakpers kom ik er niet altijd even ongeschonden van af. Maar ja, die bladen zijn ook allemaal met hetzelfde sop overgoten. Of ze nou hervormd zijn. Gereformeerd of van de Gereformeerde Gemeenten, allemaal koekoek een zang. Dat bedoel ik nu: daar benadert men de muziek gewoon heel anders dan ik. Daar helpt geen moedertjelief tegen. Een negatief verhaal vanuit die hoek blijft even vervelend. Maar ’s avonds zeg ik weer even vrolijk „Dag” tegen m’n vrouw.”

Ademnood

Herman van Vliet heeft grotere zorgen dan alleen een onaardige recensie. „Neem het Liedboek. Twee, drie eeuwen koor- en orgelliteratuur kun je als verouderd afschaffen. Een aantal melodieën klopten niet meer met die van het liedboek. Over dat aspect, daar hoor je niemand over. Waarom moest dat? Zijn de huidige melodieën beter? Is dat winst? Ik geloof er niets van.

Neem de orgelbouw. Pas gaf ik een concert op een nieuw orgel op de Veluwe. Na vijf minuten had het orgel ademnood van heb-ik-jou-daar. En na tien minuten had ik het zelf ook! Dat vond de orgelbouwer notabene de beste windvoorziening die hij ooit gemaakt had.

Dan zeg ik, nou het spijt me hoor, dat gehijg. Voor twee minuten is het aardig, maar dan is het ook schoon gebeurd met de pret. En zulke orgels komen er steeds meer. De bouwers daarvan kijken nu heel laag neer op de neobarok. Maar ik ben ervan overtuigd dat er over vijfentwintig jaar ook neergekeken wordt op het tijdgebonden karakter van veel orgels uit de jaren tachtig.”

Tegengas

„Er wordt eigenlijk veel te weinig tegengas gegeven wat betreft deze irreële visies op het orgel. Ik houd nu m’n hart vast als het gaat om de Oude Kerk in Amsterdam. Ook daar wordt geen tegengas meer gegeven. Feike Asma heeft de zaak nog lang tegen kunnen houden. In de jaren zestig ging een groot neobarok restauratieplan mede dank zij Feike niet door. Nu werkt men gelukkig volgens een heel ander plan. Maar men neigt daarbij te veel naar het authentieke met een sterke behoudzucht naar alles wat oud is. Dat gaat nogal eens ten koste van de betrouwbaarheid van zo’n instrument.

In Amsterdam is het op dit moment pertinent verboden om een stukje hout uit 1800 dat nog in ere kan worden gehouden te vervangen. Dat is niet realistisch meer. Zou je nou straks in Amsterdam nog grote romantische werken kunnen spelen?”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer