Oud goud – gesprekken met musici: violist Herman Krebbers
Net als in de zomer van 2021, toen het Reformatorisch Dagblad vijftig jaar bestond, diept de muziekredactie deze zomermaanden een serie oude interviews met musici op uit het archief van de krant. Onder de noemer ”Oud goud” krijgen de gesprekken met dirigenten, organisten, een pianist en een violist een nieuw leven. Vandaag deel 5: Gert de Looze sprak de destijds 75-jarige violist en pedagoog Herman Krebbers (1923–2018) in juli 1998.
Een octopus met wereldwijde vertakkingen
Herman Krebbers: De tijd na mijn ongeluk was de kostbaarste periode in mijn leven
Een octopus met vertakkingen over de hele wereld. Zijn leerlingen bevolken orkesten van naam. Vioolpedagoog Herman Krebbers is mondiaal bekend. Leergierigen moeten wel tegen een stootje kunnen. De vijfenzeventigjarige maestro bemoeit zich met alles. „Dat heb ik van meneer Back geleerd.”
Glimlachend staat hij me op te wachten. Een vriendelijk en veerkrachtig man, die zich overigens snel zorgen maakt. Een realist, die regelmatig doorprikt bij zijn leerlingen. Vragen stellen hoeft nauwelijks. Herman Krebbers heeft immers alles meegemaakt. Hij was concertmeester, solist, leider van het Guarneri Trio, is pedagoog met een wereldreputatie en jurylid bij veel concoursen. Woorden stromen. Slechts de klok regeert, want afspraken zijn de violist heilig.
Herman Krebbers was een wonderkind. Als vijfjarige stond hij onder de hoede van een dorpsdocent al driftig met een strijkstok te tobben. Op negenjarige leeftijd liet hij het publiek met zijn spel kennismaken. Jaren van streng regime in Amsterdam volgden. Pedagoog Oscar Back nam het muzikale deel voor z’n rekening. Een hospita bracht hem de etiquette bij. Een medaille heeft twee kanten, ondervond ook Herman Krebbers. Eerlijk: „Ik ben mijn vader nú ontzettend dankbaar, maar m’n jeugd zou ik niet graag overdoen. Die had Spartaanse trekjes. Tijd om te kind te zijn was er niet.”
Toch ziet hij geen andere weg. „In ons vak is het nodig om op je vierde, vijfde te beginnen en op je negende op het podium te staan. Anders red je het niet. De basis voor die ontwikkeling en de richting daarvan hangt af van de docent. Ik krijg ontzettend veel aanbiedingen om jonge kinderen onder mijn hoede te nemen, maar ik vind dat ik daar de capaciteiten niet voor heb. Er komt ook een beetje lafheid bij. Ik durf de verantwoording niet te nemen om in zo’n jong iemand de basis te leggen. De kinderen zijn nog zo fragiel en teer.”
Violistentweeling
Herman Krebbers heeft de reputatie de jongste concertmeester van Nederland te zijn geweest. Zeventien jaar was hij toen hij zijn eerste concertmeesterschap bij de Arnhemse Orkestvereniging onder Jaap Spaanderman aanvaardde. „Overwicht hebben op die leeftijd is in feite niet normaal, maar die periode bij Spaanderman is van onschatbare waarde geweest. Ik heb er alles gedaan.”
In 1950 verruilde hij Arnhem voor Den Haag. Het concertmeesterschap bij het Residentieorkest deelde Krebbers met zijn vriend Theo Olof. „We kennen elkaar inmiddels vijfenzestig jaar. Samen studeerden we bij meneer Back.” Twaalf jaar later belandde de violistentweeling in Amsterdam, bij het Concertgebouworkest. „Ideaal. Je moest een halfjaar als concertmeester beschikbaar zijn. De resterende tijd kon je voor studie en concerten benutten.”
Het concertmeesterschap was voor de violist geen ondermaatse job. „Een dirigent of een solist voor een toporkest vinden is makkelijker dan het aantrekken van een concertmeester. De functie van een concertmeester verschilt enorm met die van een solist. Een concertmeester is een schaap met vijf poten. Hij is ambassadeur tussen dirigent en orkest en tussen orkest en dirigent, leider van het strijkerskoor, moet grote soli kunnen spelen en op het laatste moment in kunnen vallen wanneer een solist ziek wordt. Overwicht op collega’s en uitstraling zijn onmisbaar, maar vallen niet mee bij musici die zelf heel wat in hun mars hebben.”
Orkaan
Toch begrepen veel mensen niet waarom iemand met zulke kwaliteiten bij het Concertgebouworkest bleef. „Het klinkt misschien arrogant, maar ik had het in feite niet nodig, want als solist zijn de verdiensten veel hoger. Ik maak me echter snel zorgen en voelde me verantwoordelijk voor mijn gezin. Als solist moet je maar afwachten wat je aangeboden wordt.”
In 1979 stak een storm in Krebbers leven op. Bij een ongeluk blesseerde hij het schouderkapsel van zijn rechterarm. Het concertmeesterschap was voorbij. Zeven jaar lang bleek vioolspelen onmogelijk. Omstanders vreesden dat Krebbers voor altijd geknakt zou zijn. „Alles kwam als een orkaan over mij heen. Toch heb ik mijn ongeluk makkelijk geaccepteerd. Ik had voor die tijd al zo ongelofelijk veel gedaan, dat ik geen schuldgevoel had.
Ik ben niet gelovig opgevoed, maar geloof wel dat ik in 1979 een tikje op m’n schouder heb gekregen: letterlijk en figuurlijk. Ik moest mijn grote mond maar eens houden en me bezinnen. Het werd de kostbaarste periode van mijn leven. Vanaf dat moment kreeg ik ook meer tijd om partituren te bestuderen, om naar concoursen te gaan en wist iedereen dat ik meer tijd voor lesgeven kreeg.”
De musicus trotseerde pijnen en vocht zich terug. „Vioolspelen ging beter dan vroeger.” Toch koos Krebbers niet meer voor het podium. „Ik ben een beetje wantrouwend van aard. De hele wereld weet dat je een ernstig ongeluk hebt gehad en zeven jaar afwezig was. Wanneer je tien keer beter dan voor je ongeluk zou spelen, zou een groot deel van de mensen zeggen: Je kunt tóch horen dat hij een ongeluk heeft gehad.”
Zwak
Herman Krebbers stortte zich op de pedagogiek. „Door schade en schande werd ik wijs.” De vijfenzeventigjarige is nog steeds gastdocent aan het Sweelinck Conservatorium. „Ik hoop dat nog één seizoen te doen. Het is toch een idiote situatie dat je als pedagoog op je vijfenzestigste moet vertrekken, terwijl je dan net op een leeftijd bent waarop je denkt dat je iets hebt geleerd.”
Masterclasses bepalen deze zomer Krebbers’ agenda. Twee weken Frankrijk, twee weken Nederland, twee weken Ierland, twee weken Duitsland, een week Spanje. „Ik zeg ieder jaar tegen mijn vrouw dat ik er mee stop, maar als het weer zover is, ben ik in dat opzicht erg zwak. Pas liep ik door het ziekenhuis en zei tegen mezelf: Krebbers, je kunt beter de hele dag lesgeven dan dat je hier één dag zit.”
De pedagoog staat zijn leerlingen desgewenst in het Nederlands, Duits, Engels, Frans of Italiaans te woord. Zijn woordenschat bevat meer dan viooltermen. „Het vak bestaat niet uit enkel vioolspelen. Ook kleine facetten, zoals de wijze waarop je je gedraagt en reageert, zijn belangrijk voor het leven van een musicus. Ik bemoei me met alles, ook met het persoonlijk leven van mijn leerlingen. Dat heb ik van meneer Back geleerd. Als mij iets niet aanstaat, roep ik een leerling ter verantwoording. Daar is niet iedereen even blij mee. Ik ben erg conservatief. Wanneer ik in de kantine een van mijn leerlingen aanspreek, verwacht ik dat deze opstaat. Wanneer hem dat niet aanstaat, moet hij niet bij mij komen.”
Zorg
Krebbers’ realisme wordt hem niet altijd in dank afgenomen. „Iedereen wil solist worden. Elke ouder droomt dat zijn kind solist wordt. Die droom heb ik al vaak verstoord. Wanneer een leerling volwassen is, neem ik wel de vrijheid om in te grijpen: „Wil je altijd bij je ouders blijven wonen? Wil je trouwen? Welke weg wil je inslaan?” Dan heb ik het gedaan, maar ze komen er wel achter.”
Met de groei van het aantal vioolleerlingen, groeit ook de zorg van de pedagoog. „Ik moet u eerlijk zeggen dat ik niet weet waar het heen moet. Ik ben een realist. De verantwoording voor de jonge mensen wens ik u niet toe. Welke richting moet ik hen uitsturen om ze een positie in de maatschappij te laten verwerven, die bol van de kwaliteit en de concurrentie staat? De realiteit dwingt me jonge mensen in twee richtingen te sturen. Een solistencarrière omvat immers tal van factoren, waaronder een miljoenen guldens kostend instrument. Wie kan dat bekostigen? Maar ook wanneer een violist een belangrijke positie in een orkest wil innemen, praat je over een viool van acht ton. Daar komt de strijkstok nog bij.
Het gaat mij er niet om dat iedereen in het Concertgebouworkest komt. Wanneer daar een vacature is, solliciteren misschien tweehonderd violisten. Er zijn andere goede orkesten. Ik moet u uit de grond van mijn hart zeggen dat de kwaliteit van onze provinciale orkesten de laatste twintig jaar enorm is gestegen. Het klinkt misschien een beetje burgerlijk, maar wanneer ik jong zou zijn, zou ik misschien net zo lief audities bij het Gelders Orkest in plaats van bij het Concertgebouworkest doen. Dan kon ik heerlijk buiten wonen.”
Temperamenten
Op vijfenzeventigjarige leeftijd de wereld afreizen voor concoursen en masterclasses, lesdagen van ’s morgens tien tot ’s avonds zeven volmaken. Is dat inspiratie, innerlijke drang? „Die drang wordt opgeroepen. Ik kom op één dag in aanraking met vijf, zes verschillende culturen en temperamenten: Japans, Koreaans, Amerikaans, Engels, Frans, Duits of Nederlands. Het samenzijn met jonge mensen, hun spontaniteit, hun professionele instelling, hun leergierigheid: het werkt stimulerend.
Wanneer ik in m’n leskamer in Amsterdam zit, kom ik tijd tekort. Leerlingen komen niet naar me toe omdat ik van die mooie ogen heb. Ik voel me verplicht me volledig in te zetten. Ik probeer als het ware een groot deel van mezelf te transplanteren”.
De vioolpedagoog geniet van de gesprekken over muziek. Met leerlingen die kritiek hebben op datgene wat ze niet kennen en kunnen, maakt Krebbers korte metten. „Ik probeer niet het karakter van mijn leerlingen te veranderen, maar vakmatig gezien moeten ze doen wat ik zeg. Studeer een werk eerst in, leer het uit je hoofd, speel het op een concert. Kom nadat je door de mangel bent gegaan terug om met me te discussiëren.”
Cadeau
Voor een carrière als violist zijn een natuurlijke aanleg voor het vioolspelen en persoonlijke uitstraling onmisbaar. Krebbers bezit ze beide. Glimlachend: „Ik was vroeger vooral concertmeester bij het Concertgebouworkest. Ik had geen wereldreputatie als solist. Het is niet arrogant bedoeld, maar ik heb nu wel een wereldreputatie als docent. Ik maak m’n eigen carrière niet. Dat doen de leerlingen. De hele wereld komt naar me toe. Ik beschouw dat als een cadeau voor mijn ongeluk.”