Oud goud – gesprekken met musici: organist John Propitius
Net als in de zomer van 2021, toen het Reformatorisch Dagblad vijftig jaar bestond, diept de muziekredactie deze zomermaanden een serie oude interviews met musici op uit het archief van de krant. Onder de noemer ”Oud goud” krijgen de gesprekken met dirigenten, organisten, een pianist en een violist een nieuw leven. Vandaag deel 4: het interview dat medewerker H. Vermeulen in augustus 1991 had met John Propitius (1953), als onderdeel van een serie organisten van de jongere generatie.
Romantische openheid bij John Propitius
„Ze vragen je soms als publiekstrekker: je wordt gedoogd omdat er geld moet komen”
Hij woont op een steenworp afstand van de Oude Kerk in Barneveld: zijn werkterrein. Dat betekent dat hij daar statige, niet-ritmische gemeentezang begeleidt. Maar anders dan vele andere organisten, die zoiets om den brode moeten doen, schaamt hij zich bepaald niet voor die muzikale activiteit. Misschien komt het omdat hij „in de romantische hoek zit”, zoals hij zelf zegt. In die kerkdiensten kan hij ook naar hartelust improviseren, want juist die kunst maakte hem, ook bij de concertbezoekers, het meest bekend.
Iemand die geen vreemdeling in orgelland is, herkent natuurlijk John Propitius. Het laatste jaar was het wat stil rondom zijn persoon, omdat hij door ziekte niet kon concerteren. Nu gaat dat gelukkig weer veranderen. Voor 7 september staat er als eerste een orgelconcert gepland in Tiel.
Zoals zoveel organisten van protestantsen huize vond de eerste kennismaking met de officiële muziek plaats in de kerk. En daar regeerde muzikaal gezien het orgel. Zelfs als er andere muziek te horen was: „Toen ik vijf jaar was, zong ik in een jongenskoor, maar ik vergat wel eens te zingen, omdat ik het orgelspel zo belangrijk vond.” Dus kreeg de kleine John orgellessen van Gijs Brinks, de organist van de hervormde kerk in Baarn. Daarna volgden lessen bij Jaap Zwart in Amersfoort, en ten slotte het Utrechts Conservatorium met als docenten Nico van der Hooven en Jan Welmers.
Orgelstudie
Naast orgel studeerde John Propitius daar piano, zang en kerkmuziek. Die laatste twee vakken vind je niet zo vaak gecombineerd met de orgelstudie, maar hij had er een goede reden voor. „Ik wilde naast organist ook koordirigent worden, dus dan moet je iets weten van stemvorming. Ik ben in de eerste plaats een speler, een klavierman, maar je wilt je koren toch op niveau brengen. Het repertoire bij de studie koordirectie stond mijlen ver af van de kerkkoren zoals wij die kennen, dus die studie vond ik minder geschikt. De studie kerkmuziek was wel interessant en het was heel leuk om met de Domcantorij te kunnen werken. Ten slotte ben ik toch met die studie gestopt: er heerste te veel een kerkvijandige sfeer.”
Na de conservatoriumstudie deed Propitius iets merkwaardigs: hij nam les bij Willem Hendrik Zwart in Kampen. „De studie aan het conservatorium is niet gericht op de concertpraktijk. Je leert er niets over registreren, rekening houden met de ruimte waarin je speelt of het samenstellen van een programma. Al die dingen heb ik bij Zwart wel geleerd. Men heeft mij van het conservatorium wel verweten dat ik in Utrecht alleen de techniek geleerd heb en daarna volledig mijn eigen weg ben gegaan. Maar dat is niet waar. Ik heb daar wel degelijk andere stijlen leren kennen en waarderen. Ik heb een duidelijke keus gedaan, maar daarmee verafschuw ik de rest niet.”
Roeping
Die duidelijke keus houdt in ieder geval in dat John Propitius zich niet in een ivoren kunstenaarstoren wil terugtrekken. Hij wil de mensen bereiken. „Organist zijn, zeker in de kerkdiensten, is ook een stukje roeping. Ik vind het belangrijk om ook wat minder geïnteresseerden bij het orgelspel te betrekken. Maar het improviseren over psalmen en gezangen is ook iets uitdragen. Na de preek kan ik wel een mooi preludium van Bach spelen, maar dan zeggen ze hier in Barneveld: „Hij speult veur z’n eigen.”
Kort geleden had een dominee hier als thema van z’n preek ”Er zijn geen grenzen aan Jezus’ macht”. Dan kan ik niet dwars gaan liggen en zeggen dat ik de melodie van dat lied niet mooi vind; dan improviseer ik toch over dat lied na de kerkdienst.”
Propitius zegt dat hij bovendien zichzelf kwijt kan in z’n improvisaties. „Voor jezelf is het vaak ook een reactie op de preek. De mensen zeggen wel eens: je hebt het weer goed gehad zeker? Dat horen ze. Natuurlijk betekent dat ook dat het wel eens veel minder gaat voor je eigen gevoel, maar gelukkig heb je dan je techniek mee. Ik ben bevoorrecht dat ik zo direct kan reageren, eigenlijk kan ik met m’n vingers soms meer zeggen dan met m’n mond.”
Eisen
Aan iemand die zo veel improviseert, moet je natuurlijk de vraag stellen aan welke eisen een goede improvisaties moet voldoen. Maar daar komt eigenlijk geen antwoord op: „Dat vind ik een heel moeilijke vraag. Voor wie speel je? Dat vind ik belangrijk. Op het conservatorium heb ik allerlei moderne technieken geleerd, tot en met het ellebogenwerk toe. Dat is soms wel knap, maar het zegt me niets. Je moet natuurlijk diverse stijlen beheersen, maar het belangrijkste is dat de mensen het herkennen. Je wilt toch dat het over komt, dat je de mensen raakt. Dan is het meestal zo dat de inhoud van het lied boven de muzikale prestatie gaat.”
Zo’n uitgangspunt blijft in de Nederlandse orgelwereld natuurlijk niet zonder kritiek: wordt zo’n manier van spelen niet erg goedkoop, commercieel? En als je dan zó op de mensen speelt, moet je die dan ook niet wat verder brengen door je stijlkeuze?
Verboden toegang
„Het verwijt dat zoiets goedkoop is, hoor je inderdaad in vakkringen, maar ik trek me daar niet zoveel van aan. Zoiets wordt ook gezegd van de kunst van Nel Benschop of van Rien Poortvliet. Dat komt door de doelgroep waar ze zich op richten. Hans Werkman zei een keer over mijn improvisatie-lp: jouw plaat spreekt naar het hart van Jeruzalem. Wat ik speelde op mijn eindexamen, wil ik dus niet spelen voor mijn doelgroep. Natuurlijk probeer je de mensen wel meer te laten horen. Zo heb ik ook wel eens de Litanies van Jehan Alain gespeeld. Maar die zet ik dan tussen twee bekende werken in en ik geef er ook een toelichting bij.”
Niet iedereen waardeert die opstelling. Een aantal jaren geleden betekende zo’n houding dat er op diverse orgels een bordje met ”Verboden Toegang” hing. Feike Asma wist daar in zijn tijd van mee te praten. Gelukkig gaat dat nu wat beter, hoewel ook Propitius daarvan wel iets ondervindt. „Orgelcommissies vragen je soms als publiekstrekker: je wordt gedoogd omdat er geld in het laatje moet komen. Zo was dat bij voorbeeld in Gouda. Maar ik heb wel eens tegen iemand gezegd: jij kunt met je veertig man publiek nog spelen dank zij het aantal mensen dat bij ons komt. Ik vind juist dat een orgelcommissie een breed aanbod moet verzorgen. Hier in Barneveld bij voorbeeld concerteert Jan Jongepier, maar ook Klaas Jan Mulder.”
Uiteraard heeft iemand met zo’n duidelijke voorkeur op stijlgebied ook z’n favoriete orgels. John Propitius noemt de orgels in Bolsward, Kampen, de Oude Kerk in Amsterdam en de Lutherse Kerk in Den Haag. „Dat zijn orgels die inspireren tot spelen, juist om mijn muziek te spelen. Maar ik ben ook helemaal ondersteboven van het orgel in Leens. Ik zou moeite hebben om daar romantiek te spelen, maar het is dan ook dik de moeite waard om daar alleen barok te spelen.”
Literatuur
Want hoe duidelijk Propitius ook in de romantische hoek mag zitten, de literatuur die hij op concerten speelt, kiest hij heel bewust door de tijd heen. „Ik begin vaak met oude Spaanse dansen, uit de periode 1500-1600, en dan natuurlijk in de oude uitvoeringspraktijk. Het repertoire loopt ongeveer tot Hendrik Andriessen, hoewel ik ook wel wat van Messiaan speel. Natuurlijk ook muziek uit de romantiek, voorzover me dat technisch mogelijk is. Reger bij voorbeeld vind ik grandioos, vooral de grote werken. Maar vanwege een vergroeiing aan m’n nekwervels mag ik ze niet spelen, ze vragen lichamelijk te veel. Dan moet je je grenzen kennen.”
De bewonderaars van Propitius’ improvisaties zitten al sinds lang te wachten op een uitgave van zijn composities. Maar dat wachten kan nog wel even duren. „Sommige van mijn improvisaties heb ik inderdaad later wel op papier gezet. Maar ik heb moeite om ze uit te geven. Er zijn er bij die voor mij heel persoonlijk zijn, die geef ik liever niet uit. Bovendien moet het ook handzame muziek blijven.”
Psalm 42
„Ik heb wel eens beloofd de improvisatie over Psalm 42 uit te geven. „Hij komt een dezer jaren”, heb ik gezegd. Maar dan blijkt zo’n stuk technisch veel te veel te vragen. De uitgevers willen juist goed speelbare muziek, maar vereenvoudiging maakt er een heel ander stuk van. Ik heb ook eigenlijk geen tijd om er voor te gaan zitten. Er zijn wel eens van die maniakken in het land die je een stuk van jezelf toesturen dat ze hebben uitgeschreven van een opname: Wilt u dat even corrigeren? Soms valt het nog niet eens tegen, maar ik loop er toch niet warm voor.”
Behalve koorzettingen, in eerste instantie voor z’n eigen koren maar ook wel in bredere kring gebruikt, staat er dus voorlopig geen muziek van John Propitius op papier. De liefhebbers kunnen het binnenkort echter weer met concerten doen.