Oud goud – gesprekken met musici: pianist Daniël Wayenberg
Net als in de zomer van 2021, toen het Reformatorisch Dagblad vijftig jaar bestond, diept de muziekredactie deze zomermaanden een serie oude interviews met musici op uit het archief van de krant. Onder de noemer ”Oud goud” krijgen de gesprekken met dirigenten, organisten, een pianist en een violist een nieuw leven. Vandaag deel 3: een interview uit november 1994 met pianist Daniël Wayenberg (1929-2019), die toen 65 jaar was geworden. Medewerker S.M.W. Bezemer maakte het verhaal.
Kwestie van millimeters
„Je mag je nooit van de partituur bedienen om te laten zien hoe goed je zelf wel bent”
Daniël Wayenberg is 65 geworden. Of hij het ook rustiger aan gaat doen? „Het optreden als solist, beste vriend, is een gigantische belasting, maar dat vind ik nou juist zo leuk. Shura Cherkassy is 81 en speelt nog als een jonge vent. Een piano is een instrument dat je tot het eind van je leven kunt blijven bespelen, een orgel trouwens ook. Dus mijn jonge concurrenten zullen zich voorlopig tevreden moeten stellen met mijn aanwezigheid.”
Voor verschillende concerten is Daniël Wayenberg even in Nederland. „En volgende maand begint het Eduard Flipse-pianoconcours, een internationaal concours, heel belangrijk, daar komen veel kandidaten, uit allerlei landen, waaronder Japan en Rusland. Daar ben ik niet alleen jurylid, maar ook, en daar ben ik heel trots op, president van de jury. Vind ik vreselijk leuk, maar het is ook verantwoordelijk werk. Jureren is plichtmatig luisteren. Het is je voor de volle 100 procent inzetten, dat hoort bij mijn vak. Ik ben bijna even gespannen als de kandidaat, bang dat ik een fout maak, want ik weet dat ik feilbaar ben. Als je zelf op het podium zit en er gaat iets niet goed, en dat gebeurt ook mij, dan maak je een paar heel akelige momenten mee, maar de rekening betaal je zelf. Als je als jurylid een fout maakt, dan ben jij praktisch onschendbaar. Jij bent safe en het is dan dat jongetje of meisje dat misschien erg goed speelt, dat de rekening betaalt van jouw fout. Nou, dat is natuurlijk een idee dat me uiterst onaangenaam is.”
Leerlingen
Wayenberg is 65 geworden „en dus docent af. Ik gaf les aan het conservatorium in Rotterdam. Er zijn nog twee leerlingen die ik tot het eindexamen begeleid. Ik heb een jaar of acht lesgegeven en weet wat lesgeven is. Er gaat ontzettend veel energie in zitten, want je wilt het ook goed doen. Na een hele dag les moest ik soms thuis nog een paar uur studeren, maar dat haal je eigenlijk niet meer. Je bent helemaal leeg. Daarom ben ik toch wel blij dat ik nu wat meer tijd voor studie krijg.”
U heeft bij Marguerite Long gestudeerd!
„Een bijzondere vrouw, in de negentig toen ze overleed. Ze heeft alle groten gekend, Albéniz, Debussy, Fauré. Tot een week voor haar dood was ze actief. Ik had net een grammofoonplaat gemaakt, met twee pianosonates van Jolivet, behoorlijk moderne muziek. Ongeveer een week voor haar overlijden had ik haar aan de telefoon. Ze had griep, zei ze. Op die leeftijd is dat natuuriijk problematisch. „Ik voel me nu niet helemaal lekker, maar zodra ik beter ben, kom dan en neem die plaat mee, dan gaan we luisteren.”
Dus ze was daar nog helemaal in geïnteresseerd. Ze kende de muziek van Jolivet natuurlijk. Maar Marguerite is niet meer beter geworden, een paar dagen later was ze overleden.”
Duizendpoot
Speelt u graag kamermuziek?
„Ik denk dat een pianist vooral een musicus moet zijn en even goed een sonate moet kunnen spelen als een zanger begeleiden. Een groot pianoconcert moet hij aankunnen en hij moet ook een heel recital kunnen geven. Hij moet het hele gebied beheersen. Ik vind het noodzakelijk dat een pianist ook goed kamermuziek speelt. Zelf heb ik de kwintetten van Franck en Schumann en Brahms met evenveel plezier gespeeld als een groot pianoconcert. Alleen, het is heel wat anders. Als je een zanger of een zangeres begeleidt, moet je je absoluut aanpassen.”
En muziek die technisch te moeilijk is?
„Dan studeer je net zo lang tot je het kunt, dat zit in iedere pianist. Een stuk dat technisch te moeilijk is, hoort niet te bestaan. Het kan alleen bestaan als er dus grepen zijn of verkeerde manieren van schrijven die onuitvoerbaar zijn.”
Ik zit al een poosje naar uw handen te kijken…
„Die zijn heel klein.”
Hoe pakt u dan die enorme grepen bij Brahms en Franck of Liszt?
„Ik doe het ermee. Het gaat allemaal net, maar het is wel een kwestie van millimeters, moet ik zeggen. Er zijn collega’s die nog veel kleinere handen hebben dan ik. Marguerite Long had heel kleine handen, toch speelde ze alles. Het enige dat ze nooit heeft gespeeld, was het Linkerhandconcert van Ravel. Die grepen waren gewoon te groot, daar kon ze niet bij.”
Interpretatie
Interpreteren, is dat denkwerk of doe je dat intuïtief?
„Interpretatie ontstaat niet alleen maar vanzelf. Het is zowel denkwerk als intuïtie, echt allebei. Intuïtie is natuurlijk van essentieel belang. Het is je instinct, het is datgene wat je bént. Je hebt een zekere affiniteit met bepaalde muziekvormen. Dat is het echter niet alleen. Er is bijvoorbeeld muziek die je niet direct aantrekt. Daar ga je aan werken en die pak je dan ook meer vakmatig met je verstand aan.
Vertolken in de letterlijke betekenis van het woord is: vertalen. Je eigen inbreng mag nooit ten koste van de partituur gaan. Je mag je nooit van de partituur bedienen om te laten zien hoe goed je eigenlijk wel bent. Tenzij die partituur dat nou net van je eist. Dat kan voorkomen. Soms heb je dat in de werken van Liszt. Aan de andere kant kun je iets hebben dat je prachtig vindt. Ik voel het aan, het is verrukkelijk. Geweldig, maar jammer genoeg ligt die muziek me niet, het klinkt beroerd. Ik had dat jaren geleden met die prachtige suite ”Iberia” van Albéniz. Ik dacht: Daar vlieg ik boven op. ’t Is te mooi om waar te zijn: spelen. Nou, het leek nergens op. Ik voelde gewoon: Ik kan het niet. Wanhopig. Het gevoel was er wel, maar het verstand zei: Het klinkt niet. Toen heb ik het maar helemaal losgelaten. Een tijd geleden ging ik het weer proberen en toen klikte het wel. Nu ben ik ze aan het instuderen en ik moet die stukken over anderhalf jaar in Frankrijk, zo heb ik iemand beloofd, spelen.”
Daniël Wayenberg voegt nog steeds stukken aan zijn toch al omvangrijke repertoire toe. „Zoals in dat geval van de suite ”Iberia”. Een aantal jaren geleden waren het de Twaalf Etudes van Liszt. Dat lag ook in de technische uitdaging ervan. Bij Albéniz is het meer een muzikale uitdaging.”
Hoe staat u tegenover applaus, is de bijval niet vaak wat overdreven?
„Ik denk dat sommige muziekstukken gewoon om een groot applaus vragen. Die lokken dat uit. Andere dingen zijn zo verstild, zo ver reikend, dat je het eigenlijk jammer vindt dat er wordt geapplaudisseerd. Ja, en wat de ijdelheid betreft, het is nu eenmaal zo dat een podiumartiest succes moet hebben, want anders kan hij zijn vak niet uitoefenen. Als je geen succes hebt, wil dat zeggen dat het publiek je niet mag.
Wat de geestelijke kant van de zaak, de bijval van de wereld betreft, u weet natuurlijk dat de apostel Paulus de christenen oproept wel ín de wereld maar niet ván de wereld te zijn, dat-ie een flinke tijd van zijn leven tentenmaker was. Daar verdiende hij zijn geld mee. Als er nu mensen waren geweest die zeiden: „Beste man, die tenten van jou lekken als een vergiet”, dan had Paulus gedacht: Dat moet ik toch anders aanpakken. Of als ze hadden gezegd: „Beste Paulus, die tent van jou is een fantastisch ding”, dan zou het mij hebben verwonderd als Paulus dat vervelend had gevonden.
Als dus iemand tegen me zegt: „Nou Wayenberg, ik vind dat je goed hebt gespeeld”, zeg ik niet: Wat vervelend is dat nou.”
Een gave
Waarom zou God ons de kunst gegeven hebben?
„Het is een van de werken waardoor je God kunt leren kennen. Er staat geschreven: De mensen kunnen God leren kennen uit Zijn werken. Ik denk dat Paulus daarbij vooral de natuur op het oog had. Bloemen, bomen, landschappen, en waarschijnlijk ook de sterrenhemel. Als je dat een beetje doortrekt, kun je het ook op de mens betrekken. Waarom heeft deze man of vrouw deze begaafdheid ontvangen en die weer een andere?
Kunst is er ook om Gods Naam te eren. Daarnaast is het gewoon een cadeau van God. God heeft de mensen een groot aantal dingen meegegeven en ik denk dat het gevoel voor schoonheid toch een cadeau is dat we met dankzegging mogen aanvaarden.”
Daniël Wayenberg is niet getrouwd, „maar het kan nog komen. Dat weet ik niet. Ik voel me niet eenzaam. Ik ben een gelovig christen en dat neem ik echt letteriijk. Je gelooft niet in Christus als in een groot geleerde of filosoof, maar in een Christus Die alle fouten op Zich kon nemen, omdat Hij de enige mens was Die feilloos was. Dat gaat een levende relatie worden. Hij is oneindig, je kunt er met je verstand niet bij natuuriijk. God heeft Zich in de Bijbel geopenbaard aan mensen en dus kunnen wij met goed fatsoen zeggen dat we God kennen. Dan leer je Hem kennen als een vriend, dus je bent niet alleen. Hij is heel reëel, niet iets vaags.”
Van jongs af aan
„Grote dank aan mijn ouders dat zij me daarin opgevoed hebben. Zodra ik kon denken en begon te praten, werd me dat meegegeven: Er bestaat een God en Zijn Zoon is Jezus Christus en Die is voor jou aan het kruis gestorven. Dat heb ik altijd bij me gehouden. Gelukkig heb ik nooit die strijd gehad, die twijfel, zo van: is dat nou wel zo? Ik heb het geloof gewoon geaccepteerd. Het wordt alleen maar sterker. Nogmaals, daar ben ik erg blij om.”
Geen kwestie dus van hoogten en dalen?
„Nee, het is altijd constant geweest, diepe dalen, dat niet, twijfels ook niet. Het essentiële is juist dat het niet bewijsbaar is. God vraagt niet van een mens een bewijs dat Hij er is. God vraagt: Geloof het. Heb je genoeg vertrouwen in Mij om het te geloven? En als je nee zegt tegen God, ben je daar zelf verantwoordelijk voor, denk ik.”
Wayenberg ervaart in zijn christen-zijn van vakbroeders en collega’s veel begrip. „Maar jammer genoeg weinig adhesie. Het komt wel voor, een heel enkele keer, dat een broeder in het vak ook een broeder in het geloof is. Leuke verrassing is dat, zo van: Hé, jij ook?”