Straf
Deze woorden sprak de Zaligmaker toen Pilatus enkele mensen doodde terwijl zij offerden. Hun bloed werd daardoor vermengd met het bloed van de beesten die geofferd werden. Daarom dachten de joden dat deze mensen grotere zondaren waren dan de andere Galileeërs. Evenzo was het met de mensen waarop de toren van Siloam viel. Men dacht dat die mensen grotere zondaren waren dan de inwoners van Jeruzalem.Hierin zien wij een verdorvenheid die men onder alle mensen vindt. Zij denken dat de zonden van andere mensen zwaarder te bestraffen zijn dan de hunne, maar ze liefkozen ondertussen zichzelf. Ze zijn gelijk aan een mol: blind voor hun eigen fouten. Bovenal menen ze dat zij een voorkeur bij God hebben, dat hun zulke plagen niet zullen overkomen. Ten onrechte oordelen ze dat het wel het meest zondige volk moet zijn dat zo door Gods slaande hand wordt aangetast. Zij vergeten dat God op deze aarde geen speciale manieren heeft om iemand te straffen omdat hij bozer is dan anderen. De Heere straft naar Zijn eigen goeddunken, opdat het een waarschuwende spiegel zal zijn voor alle mensen.
De mensen die Christus deze tijding deed, moesten hieruit leren dat zij zich niet moesten verblijden in het onheil van anderen. Dit moest hen juist aansporen tot een tijdige bekering. Daarom zegt Christus ook: „Neen, maar indien gij u niet bekeert, zo zal het u desgelijks vergaan.”
Arthur Dent, predikant te Essex (Practycke der bekering, 1648)