Scherpe toon richting orthodoxe school in beleidsstuk OCW
Binnen het ministerie van Onderwijs deden vergaande suggesties de ronde om de duimschroeven voor het orthodox onderwijs aan te draaien.
Dat blijkt uit een document dat het ministerie donderdag openbaar maakte naar aanleiding van een verzoek op basis van de Wet open overheid.
De Tweede Kamer wacht al bijna anderhalf jaar op een brief van het kabinet over de toekomst van de artikel 23 in de Grondwet over de vrijheid van onderwijs. De Onderwijsraad bracht daar in 2021 een advies over uit. Het wachten is nu op het kabinetsstandpunt. Mogelijk zou de ministerraad dat deze vrijdag vaststellen.
Uit de documenten blijkt waarom de kabinetsreactie vertraagd is. Aanvankelijk wilden de vorige week afgetreden minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, de VVD’er Dennis Wiersma, en zijn ambtenaren scherpere grenzen stellen aan de vrijheid voor onderwijsinstellingen.
Zo ging er binnen het departement een stuk rond met als titel ”Voorbeelden (mogelijke) grensoverschrijdingen artikel 23 GW”. Daarin staat onder meer dat „in het huidige tijdsframe de belangen van het kind voorop moeten staan” en niet „de vrijheid van ouders om een keuze te maken voor onderwijs dat paste bij hun levensbeschouwing of opvoedingsideaal”. Dat stuk was opgesteld op verzoek van Wiersma.
Met een herziene kijk past een aantal praktijken volgens ambtenaren niet langer binnen de vrijheid van onderwijs, zo staat in het stuk te lezen. Zo zouden scholen die ieder boek verbannen over homoseksualiteit de regels omtrent burgerschap overtreden. Dat zou ook gelden voor scholen die abortus afwijzen en vrouwen die abortus ondergaan als minderwaardig beschouwen.
Maar de ambtenaren gaan nog verder. Ook een school die algehele acceptatie van homoseksualiteit afwijst en daarbij onvoldoende duidelijk maakt dat het een jongen vrij staat wel homo te zijn, zou in de fout gaan. Dat geldt tevens voor een school die de verschillen tussen jongens en meisje benadrukt zonder duidelijk te maken dat het iedereen vrijstaat te zijn wie ze willen zijn.
Verder maken de ambtenaren kritische opmerkingen over de kledingvoorschriften op reformatorische en islamitische scholen. En over een meldgebod voor menstruerende meisjes op een islamitische school.
Uiteindelijk is besloten om in de beleidsreactie geen enkel concreet voorbeeld te noemen en een andere, meer verbindende toon aan te slaan. Daarbij hebben zeer waarschijnlijk ook de ontmoetingen bijgedragen met de levensbeschouwelijke koepelorganisaties van het bijzonder onderwijs (Verus), het reformatorisch onderwijs (VGS) en het islamitisch onderwijs (ISBO). Ook vanuit de onderwijsinspectie zijn kritische opmerkingen gemaakt over de controleerbaarheid van een en ander. Vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken kwamen vragen over de juridische degelijkheid.
Daardoor krijgt de uiteindelijke kabinetsreactie een minder polariserende toon dan aanvankelijk de bedoeling van Wiersma was.