Aftreden onderwijsminister Wiersma was onvermijdelijk
De positie van onderwijsminister Dennis Wiersma (VVD) was onhoudbaar geworden na herhaalde klachten over intimiderend gedrag. Dat hij donderdag vertrok, is geen verlies voor het bijzonder onderwijs.
Dat Wiersma opnieuw door het stof zou moeten, was donderdagochtend wel duidelijk. Nieuwe aantijgingen over „verbaal en fysiek intimiderend gedrag” tegenover medewerkers op een congres in Bussum, vorige week maandag, oogden serieus.
De liberale onderwijsminister was al aangeschoten wild, omdat hij enkele maanden geleden reeds in opspraak kwam. Naar toen bleek, wist hij zichzelf als minister –en daarvoor als VVD-Kamerlid– niet te beheersen en haalde hij geregeld flink uit naar zijn medewerkers en ondergeschikten.
De nieuwe beschuldigingen gingen verder. Die repten, zoals gezegd, ook van „fysiek intimiderend” gedrag.
In eerste instantie leek de affaire met een sisser af te lopen. Wiersma bood aan met de betrokkenen in gesprek te aan en VVD-fractievoorzitter Sophie Hermans wilde dat gesprek een kans geven, zo zei ze donderdag.
Kennelijk zag Wiersma donderdag in dat hij toch beter op kon stappen. Opnieuw een incident enkele weken na openlijke excuses en beloften voor beterschap deden definitief afbreuk aan zijn geloofwaardigheid.
Voor het bijzonder onderwijs is Wiersma’s vertrek geen verlies. De bewindsman wilde graag zijn daadkracht tonen en liet zich daarbij weinig gelegen liggen aan wat het bijzonder onderwijs zelf te berde bracht. Zo heeft hij in de periode dat hij minister was, vanaf januari vorig jaar, geen persoonlijk contact gehad met de levensbeschouwelijke koepels van schoolbesturen.
Wiersma had er ook weinig behoefte aan zich uit te spreken als voorstander van artikel 23 van de Grondwet, waarin de vrijheid van onderwijs is vastgelegd. Een interviewverzoek van het Reformatorisch Dagblad over dit thema wees hij af. De Tweede Kamer wacht ook al anderhalf jaar op een visie van de bewindsman over de toekomst van artikel 23.
Wiersma was weliswaar lid van de VVD, maar zijn bestuursstijl was niet liberaal. Hij bleek een groot voorstander te zijn van een sterke overheid. Zo kwam hij met rigoureuze voorstellen om het lerarentekort aan te pakken. In eerste instantie hield hij daarbij geen rekening met de levensbeschouwelijke richtingen van de onderwijsinstellingen.
Verder wist Wiersma de afgelopen periode al omstreden wetsvoorstellen door de Tweede en Eerste Kamer te loodsen over de aanscherping van het burgerschapsonderwijs en over het uitbreiden van het bestuurlijk instrumentarium om falende scholen strenger aan te pakken. Reformatorische scholen met een Bijbels standpunt over homoseksualiteit kunnen daardoor mogelijk in de gevarenzone komen.
Nog maar enkele weken geleden presenteerde de bewindsman ingrijpende voorstellen om toezicht te gaan houden op het informeel onderwijs. In eerste instantie zijn die plannen bedoeld om in te kunnen grijpen als jonge kinderen extremistisch gedachtegoed meekrijgen vanuit aan moskeeën gelieerde weekendscholen. Maar mogelijk zou de beoogde wet de bewindsman ook bevoegdheden geven om in te grijpen bij zondagsscholen en het catechetisch onderwijs.
Het rechtstatelijk denken over de verhouding tussen kerk en staat en over de positie van het bijzonder onderwijs was bij Wiersma niet sterk ontwikkeld. Het wachten is nu wie premier Rutte en de VVD als zijn opvolger naar voren schuiven.
Van Rutte zelf is bekend dat hij de verhouding tussen kerk en staat en het thema onderwijsvrijheid op een rechtsstatelijke manier benadert. Hij was zelf ooit staatssecretaris van Onderwijs en verdedigde in die hoedanigheid ook artikel 23 met verve. De tijd zal leren of ook Wiersma’s opvolger die lijn aanhoudt, of dat die net als zijn voorganger als een olifant door de porseleinkast gaat.