Cultuur & boeken

Katholiek omgaan met kunst en literatuur

Titel:

Tjerk de Reus
17 April 2002 07:26Gewijzigd op 13 November 2020 23:31

”Het spiegelend venster. Katholieken in de Nederlandse literatuur 1870-1940”
Auteur: Mathijs Sanders
Uitgeverij: Vantilt, Nijmegen, 2002
ISBN 90 75697 67 8
Pagina’s: 400
Prijs: € 25,-. „Men maakt zich aan geen overdrijving schuldig wanneer men het moderne theater een riool of zinkput noemt, waar al de vuilnis onzer eeuw heendrijft en samenvloeit.” Dit oordeel werd 1890 geveld door een strijdbare rooms-katholiek. Neerlandicus Mathijs Sanders, die deze uitspraak citeert, schetst een uitvoerig beeld van de katholieke cultuurstrijd in zijn proefschrift ”Het spiegelend venster. Katholieken in de Nederlandse literatuur 1870-1940”.

Je kunt het bijzonder interessante boek van Sanders niet opslaan of je komt opmerkingen tegen als de hierboven geciteerde. De katholieke voorman Nuyens schreef bijvoorbeeld in de jaren zeventig van de negentiende eeuw dat het onmogelijk was „dat iets wat intrinsique slecht is, goed kan zijn, om de schoone literaire vorm; evenmin als ik mij kan voorstellen dat eene hoer in satijn niet evenzeer eene hoer is als eene in katoen. Zo denk ik ook omtrent de literatuur.” Zulke citaten zetten meteen de toon.

Het katholieke omgaan met de cultuur en de literatuur was zeer strijdbaar, antithetisch en getuigend. De heilige roomse leer diende uitgedragen en erkend te worden, terwijl uit het kamp van de moderne letteren alleen maar vunzigheid kwam, die inspeelde op „dierlijke instincten.” Schaepman, die in de tweede helft van de negentiende eeuw een van de belangrijkste voormannen van het katholieke volksdeel was, schetste de contouren van een goede katholieke literatuur: „De kunst is een vriendelijke Engel op het steile levenspad. Terwijl de deugd ons ondersteunt op den smallen steilen weg, gaat de kunst aan onze zijde en gaart bloemen tusschen de rotsspleten en bezielt met haar tooverkrachtig lied de ernstige eenzaamheid. Maar de booze kunst lokt den wandelenden langs den breeden weg in de gapende afgronden, der veile deerne gelijk.” Opnieuw wordt de moderne literatuur vergeleken met een hoer (veile deerne) en dat is kenmerkend voor de huiver die er bestond in katholieke kring.

Onderdeel
Hoewel veel katholieken zich nadrukkelijk buiten het literaire debat plaatsten en niets te maken wilden hebben met de literatuur van Kloos, Emants, Zola en Hugo, wil Mathijs Sanders hun literaire optreden juist nadrukkelijk zien in het kader van de Nederlandse literatuur. Dat is de grote verdienste van zijn boek. De ondertitel luidt niet: Katholieken én de Nederlandse literatuur, maar: Katholieken ín de Nederlandse literatuur. Dit is een methodisch uitgangspunt dat verwant is aan de onderzoeksschool van de Utrechtse universiteit. Twee zaken vallen hierbij op: de geijkte canon wordt niet voetstoots aanvaard en literatuuropvattingen worden bestudeerd in de historische, sociale, religieuze en zonodig politieke context.

Deze aanpakt levert bijvoorbeeld heel concreet dit resultaat op: Het opiniërende pamflet ”De roman” (dat in 1869-1870-1871 verscheen in drie afleveringen) van de rooms-katholieke pater Bernhard van Meurs, is totaal buiten beeld in de reguliere literatuurgeschiedschrijving. Reden? De rooms-katholieke visievorming rond literatuur wordt geacht niet van belang te zijn voor ’ons’ beeld van de Nederlandse literatuur. Als je pater Van Meurs vergelijkt met bijvoorbeeld figuren als Nijhoff en Ter Braak, valt op dat elke pennenstreek van de laatstgenoemden op bewondering en eerbiedige aandacht van letterkundigen mag rekenen.

Ook nu nog verschijnen er studies over Nijhoff, Ter Braak en dergelijke ’groten’. Maar wie zich tot zulke auteurs beperkt, is gevangen in zijn eigen beperkte canon; wie werkelijk de ’ontwikkelingsgang’ van de literatuur wil bestuderen, zal zijn waardeoordelen -die soms maar een paar decennia oud zijn!- op non-actief moeten zetten om in de wereld van toen op zoek te gaan naar het literaire debat en naar de schrijvers die op dat moment werden gelezen en de sfeer bepaalden.

Sanders zet in zijn inleiding deze aanpak methodisch uiteen en zegt er nadrukkelijk bij dat hij er niet op gebrand is om ten onrechte vergeten auteurs weer onder de aandacht te brengen. Hij beoogt geen eerherstel. Het is gewoon een kwestie van objectief onderzoek, waarbij je oren en ogen openhoudt voor de maatschappelijke context.

Binnewiertz
Zo’n werkwijze leidt natuurlijk tot bepaalde correcties van het bestaande beeld van de Nederlandse literatuur. Neem nu priester Antonius Binnewiertz, een buitengewoon interessant schrijver, die een symbiose nastreefde van katholicisme en Tachtig. Woordvoerders van de vernieuwingsbeweging van Tachtig waren Kloos en Van Deyssel. Zij propageerden een nieuwe literatuur, waarin de schoonheid centraal stond. Gemoedsaandoeningen van de dichter moesten zuiver verwoord worden en door de eenheid van inhoud en vorm tot zuivere expressie komen. In dit streven zat een venijnig antichristelijk element, wat bleek uit het feit dat het geloof in God zijn plek moest afstaan aan de verering van de schoonheid. Alle moralisme wezen de Tachtigers af, voor hen gold alleen de kunst - onder het motto ”l’art pour l’art”.

Het is natuurlijk niet vreemd dat katholieken, maar ook protestanten, zich fel keerden tegen deze nieuwe literatuur. Toch wilde een geheide kuyperiaan als Seerp Anema zich niet helemaal distantiëren van de vernieuwingsbeweging van Kloos en Van Deyssel, Perk en Gorter. Anema poogde de kunstzinnige vormprincipes van Tachtig vruchtbaar te maken voor een nieuwe christelijke poëzie, die Gods eer op het oog zou hebben - en niet de eer van de schoonheid.

De katholieke Binnewiertz was een vergelijkbaar figuur, hoewel hij heel wat meer van de bedwelmende toverdrank van Vrouwe Schoonheid ingedronken had. Sanders beschrijft de rol van Binnewiertz in het katholieke circuit, zijn medewerking aan periodieken als ”De katholiek” en ”Van onzen tijd”. Dit laatste tijdschrift was overigens een brandpunt van literaire vernieuwing, waarvoor vooral katholieke jongeren warmliepen. Katholieke leiders -Schaepman voorop- maakten zich grote zorgen over de openheid van deze jongeren voor Tachtig.

Ook Binnewiertz werkte dus mee aan ”Van onzen tijd”, maar zijn medewerking aan ”De katholiek” heeft de meeste betekenis gehad. Hij schreef programmatische essays over een vernieuwde katholieke poëzie en illustreerde zijn opvattingen met het werk van de Vlaamse dichter Guido Gezelle. Maar toen Binnewiertz een naturalistische roman waarderend besprak in zijn literaire kroniek, was hij duidelijk te ver gegaan. Sanders citeert in zijn boek uit de notulen van de redactievergadering en de sfeer die daaruit spreekt is niet mals. Je vraagt je af hoe Binnewiertz het nog kon opbrengen om te blijven schrijven voor ”De katholiek”. Niet alleen keerden redacteuren zich tegen hem, ook bepaalde bisschoppen lieten weten dat ze de stukken van Binnewiertz niet meer wilden zien in ”De katholiek”. Kortom, Binnewiertz was een oprecht katholiek, maar ook een letterkundig vernieuwer en een minnaar van kunstzinnige schoonheid. Dat je het dan moeilijk krijgt met de kerkelijke machthebbers, lijkt wel een wetmatigheid te zijn.

Heet kopje koffie
Na 1920 maakte de strijd met Tachtig plaats voor een katholiek cultuurideaal. De negatieve strijd veranderde in een positief streven. Leidend voor veel katholieke schrijvers was het denken van Jacques Maritain. Deze gaf aan de kunsten een positieve, wezenlijke plaats in zijn culturele ideaal en tegelijk bekritiseerde hij scherp de moderniteit sinds Kant. In deze jaren doen tijdschriften als ”Roeping” en ”De gemeenschap” van zich spreken. Sanders heeft ook over deze periode veel te melden dat in het beperkte bestek van een recensie onvermeld moet blijven. Sanders maakt in elk geval duidelijk dat de oogkleppen van de literaire canon veel boeiende literatuurgeschiedenis aan het oog hebben onttrokken.

Heel opvallend is natuurlijk de parallel met het protestantse christendom; het omgaan met moderne kunst is vaak ook wat krampachtig en wordt veelal opgedeeld in een esthetische waardering, die nog wel positief kan uitvallen, en een ethische waardering, die nogal eens vernietigend is. Bij zowel katholieken als protestanten was en is er een gebrek aan kennis van en feeling met het moderne denken. Moderne kunst is eigenlijk altijd een te heet kopje koffie gebleven: je tilt het op, maar voordat je het weet brand je je vingers. Je zet het snel en daardoor te hard weer neer; drinken was niet mogelijk, wel heb je geknoeid.

Aan het slot van zijn dissertatie constateert Sanders dat de katholieke Nederlandse literatuur momenteel helemaal van de literaire kaart verdwenen is. Dat is opmerkelijk, vooral omdat de lijn van de protestants-christelijke literatuur door de hele twintigste eeuw te volgen is: Gossaert, De Mérode, Van Eerbeek, Miedema, Nijenhuis, Van der Graft, Gerhardt, Geerds, Krüger, Nouwen. Sanders noemt op de laatste bladzijde van zijn boek de tijdschriften Bloknoot, Liter, Ontmoeting en Woordwerk, als teken van de voortgaande protestantse lijn. Heeft de secularisatie in katholieke kring zo huisgehouden dat de cultuurbeweging van Schaepman, Binnewiertz, Van Duinkerken en Michel van der Plas helemaal verdween? Is het protestantisme toch hechter in de ziel van het Nederlandse volk verankerd dan het katholicisme? Of zijn de katholieken hun huiver voor moderne kunst kwijtgeraakt, zodat seculiere kunst voldoet? Stof voor nader onderzoek.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer