Nijmegen stelt fonds in om Joodse gemeenschap te laten floreren
Nijmegen stelt een fonds in om de Joodse gemeenschap in de stad „te laten floreren”, zoals burgemeester Hubert Bruls het uitdrukte. De gemeenschap kan altijd een beroep doen op het fonds. Daarnaast maakt de gemeente 25.000 euro vrij om kennis over de Jodenvervolging en het lot van de Joden na de Tweede Wereldoorlog over te dragen aan jongere generaties.
Dat kondigde Bruls aan na de presentatie van een onderzoek naar hoe Nijmegen in de oorlog is omgegaan met onteigening van Joods bezit en na de oorlog met rechtsherstel. Een team van de Nijmeegse Radboud Universiteit onderzoekt dat in een groot aantal Nederlandse steden in Gelderland, Overijssel en Noord-Holland. Van die steden is bekend dat er in de oorlog Joods vastgoed is onteigend en doorverkocht. Naar schatting heeft de Duitse bezetter in de oorlog tienduizend Joodse panden geroofd, zeggen de onderzoekers.
In Nijmegen zijn bijna driehonderd panden geroofd. Het grootste deel van die panden is verkocht aan particulieren, maar ook de gemeente kocht huizen. In 1942 boden de Duitsers al drie panden te koop aan aan de gemeente. In 1943 volgde een nieuw aanbod van een twintigtal panden. In 1944, toen Nijmegen inmiddels een NSB-burgemeester had, besloot de gemeente die panden te kopen, geheel tegen de richtlijnen van de regering in ballingschap in Londen. Er werd aanbetaald, maar voor de zaken afgerond konden worden werd Nijmegen bevrijd. Na de oorlog kregen de Joodse eigenaren hun panden meestal terug, maar er moest wel worden afgerekend met de gemeente als nieuwe eigenaar.
„Vreselijk fout en afkeurenswaardig”, noemde Bruls dat. „Er zijn geen excuses voor de beschamende, actieve rol die gemeente, ambtenaren en politie toen hebben gespeeld. Er was geen enkele empathie of mededogen met wat de Joden hadden ondergaan in de oorlog.” Nijmegen legde de pandeigenaren na de oorlog geen naheffingen op, zoals in Amsterdam en Den Haag wel gebeurde. Maar van coulance of steun en aandacht voor het bijzondere slachtofferschap was ook geen sprake, aldus de onderzoekers. Bruls: „Heel Nederland had die kille, zakelijke houding en daarvoor bestaat geen excuus.”