Eilandje vol vervuild slib in Ketelmeer nu vogelparadijs
Het eilandje IJsseloog in de monding van de IJssel bij Dronten is aangelegd als stortplaats voor ernstig vervuild baggerslib uit havens, rivieren en kanalen. In bijna 25 jaar heeft het zich ontwikkeld tot een waar vogelparadijs.
Het onbewoonde en ontoegankelijke eilandje in het Ketelmeer bij Dronten is een van de vuilste plaatsen van het land. Toch ontwikkelt de dumpplaats voor ernstig vervuild baggerslib zich tot een geweldig natuurgebied. In de bijna 25 jaar dat het eilandje bestaat zijn er moerasbosjes ontstaan met rietvelden. Daar en in het grasland profiteren tientallen vogelsoorten van de rust om er te broeden en hun jongen groot te brengen.
Rijkswaterstaat legde het eilandje in de monding van de IJssel eind vorige eeuw aan voor de opslag van blubber uit havens, rivieren en kanalen. Het spul was vervuild met zware metalen, olie en ander afval. Oog is een oudhollands woord voor eiland, denk aan Schiermonnikoog.
Vogelkenner Anton Wielink (76) is één van de weinigen die het eiland regelmatig bezoeken. Hij zag de afgelopen decennia hoe bramen, meidoorns, wilgen en populieren uit het niets opgeschoten. Deze bomen en struiken vormen een aantrekkelijke leefomgeving voor allerlei vogels. Waaronder soorten die er permanent verblijven, zoals meeuwen en mezen, en vogels die alleen maar foerageren, zoals reigers en lepelaars. Ook zijn ze interessant voor trekvogels, zoals de zwarte wouw. Daarnaast hebben reeën, bevers en otters IJsseloog weten te vinden.
Kilometer
Het eiland bestaat uit een depot met een doorsnede van een kilometer en een diepte van 45 meter. De dijken die het omringen zijn tien meter hoog en de bodem is van ondoordringbare klei die voorkomt dat het vervuilde materiaal ooit vrijkomt.
Dagelijks leveren schepen vervuild slib af. Water uit het depot wordt in het ruim gepompt en met het slib vermengd zodat deze massa door dikke buizen naar het depot kan worden gepompt. Daar dwarrelt het vervuilde materiaal geleidelijk naar de bodem en het water wordt als vanzelf weer schoon. De bovenlaag is zelfs zo zuiver dat er een behoorlijke visstand is ontstaan. Zodra het depot vol is, wordt het afgedekt en kan het eiland gebruikt worden voor recreatie of krijgt de bestemming ‘natuur’.
Natuurvereniging IJsseldelta, waar Anton Wielink coördinator is, inventariseert al sinds het begin hoe de natuur op IJsseloog zich ontwikkelt. „Aanvankelijk waren er alleen meeuwen en watervogels, daarna kwamen de weidevogels erbij en tot slot de bosvogels. Die ontwikkeling maken ook de Markerwadden door.”
Wielink maakt van half maart tot begin juli tien keer een rondje rond het depot en noteert voor Sovon –de organisatie die met duizenden vrijwilligers de vogelstand nauwgezet bijhoudt– welke vogels hij waarneemt en hoeveel.
Vroeg in de ochtend maakt hij met een boot van Rijkswaterstaat de oversteek naar het eiland. Hij drinkt samen met de beheerders een kop koffie en wisselt observaties uit over de vogels die ook zij in hun hart hebben gesloten.
„Deze kievit heeft hier jongen rondlopen”, zegt Wielink als hij zijn rondje van iets meer dan drie kilometer rondom het ‘oog’ begint. „Dat zie je aan zijn gedrag.” De vogel cirkelt schreeuwend en duikend in een ruime boog om het bezoek heen. Het hoge gras biedt kieviten, scholeksters, maar ook eenden en ganzen volop nestgelegenheid. Raaigras, dat goed is voor koeien, is te slap en biedt minder bescherming, meent Wielink.
Het is nu betrekkelijk rustig omdat veel vogels zitten te broeden. Eind april, begin mei heeft Wielink op één dag wel eens 65 verschillende soorten geteld. Hij heeft voldoende aan hun zang om een streepje te zetten op een voorgedrukt telformulier. Bij twijfel biedt de app met vogelgeluiden op zijn telefoon uitkomst.
Waterral
Riet, bramen en vlierbessen vormen met meidoorn, wilgen en populieren een schilderachtig moerasgebiedje waar kneuen en andere zangers zich thuis voelen. „Een waterral, hij schoot daar het riet in. Het zou leuk zijn als die hier ging broeden!”
De strook riet, eveneens aangeplant, is het domein van de kleine karekiet, rietzanger en rietgors. Gierzwaluwen jagen luidruchtig op mugjes en vliegjes, maar broeden doen ze hier niet, evenmin als de lepelaar die voorbijvliegt. „Die zie je hier niet zo vaak”, zegt Wielink verrast en zet een streepje op zijn lijst.
Lopend en turvend geniet Wielink van de ‘andere wereld’ die het eiland is. De tellingen zijn voor Sovon. In het najaar rapporteert Wielink aan Rijkswaterstaat. „Er zijn stukken waar je elke honderd meter de fitis, tjif-tjaf, nachtegaal en zwartkop hoort.”
Zelfs de roerdomp, de zwarte wouw en de wielewaal zijn al gesignaleerd. Naar een huismus of ekster zoek je vergeefs. „Dat zijn cultuurvolgers, die leven bij boerderijen of in de stad.”