Opinie
Meekijken achter kerkdeuren door onderwijsinspectie ongewenst

In het licht van de scheiding van kerk en staat zou de overheid niet moeten ”meekijken” in het godsdienstonderwijs van kerken.

Hansko Broeksteeg en Auke Dijkstra
„De plannen van minister Wiersma voor toezicht op informeel onderwijs door de onderwijsinspectie raken kerken rechtstreeks en vergaand.” beeld ANP, Phil Nijhuis
„De plannen van minister Wiersma voor toezicht op informeel onderwijs door de onderwijsinspectie raken kerken rechtstreeks en vergaand.” beeld ANP, Phil Nijhuis

In een Kamerbrief heeft onderwijsminister Wiersma een uitwerking gepresenteerd van zijn plannen voor toezicht op informeel onderwijs door de onderwijsinspectie (RD 24-5). Die uitwerking is voor kerken en geloofsgemeenschappen niet geruststellend. Aanleiding voor deze wetgevingsoperatie zijn vermeende misstanden bij salafistische moskeescholen, ook wel ”weekendscholen” genoemd.

Het wetsvoorstel dat in voorbereiding is, zal betrekking hebben op alle vormen van onderwijs aan kinderen van 4 t/m 17 jaar, met uitzondering van leerplichtig onderwijs. Onder de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen ook catechisatielessen, jeugdverenigingen, kindernevendiensten en zondagsscholen. Dat betekent dat alertheid van kerken geboden is: de plannen van de minister raken kerken rechtstreeks en vergaand.

„Nederland is een land waarin je mag zijn wie je bent. Waarin je verliefd mag worden op wie je wilt en waarin je mag geloven wat je gelooft.” Met dit motto begint de Kamerbrief van de minister. Kinderen moeten zich in vrijheid kunnen ontwikkelen en „geen enkel kind mag onderwijs ontvangen in een omgeving waar onverdraagzaamheid, discriminatie en isolationisme” worden gepropageerd. Onderdeel van de plannen zijn de contouren van een wet die toezicht op informeel onderwijs mogelijk moet maken. Het wetsvoorstel zal een verbod inhouden om onderwijs te geven dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Volgens de minister belemmert dat onderwijs kinderen in hun ontwikkeling „wanneer zij zich daardoor af dreigen te zetten tegen de pluriforme samenleving en daarin niet volledig kunnen participeren”.

Artikel 36 NGB

De onderwijsinspectie zal onder meer bevoegd worden om plaatsen te betreden, leermiddelen te beoordelen en inlichtingen te vragen. Weliswaar mag de inspecteur geen woningen betreden, maar kerkgebouwen mag hij wel binnengaan. Daarbij krijgt de inspectie concrete instrumenten in handen om medewerking af te dwingen.

Als de inspectie een overtreding van de beoogde wet vaststelt, kan de minister een aanwijzing geven. Het kan dan gaan om (a) een verbod op het geven van onderwijs, (b) een verbod om een specifiek persoon onderwijs te laten geven of (c) een verbod om bepaald lesmateriaal voorhanden te hebben. Tegen overtreding van dergelijke voorschriften kan worden opgetreden door het opleggen van bestuursrechtelijke sancties.

Lezen we binnenkort in de kerkbode dat de catechisatieles van een ouderling volgende week niet doorgaat omdat hij geen onderwijs meer mag geven van de inspectie na een catechisatieles waarin hij twijfels over het homohuwelijk uitte? Of wordt de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) in beslag genomen als ”antidemocratisch” lesmateriaal vanwege de passage uit artikel 36 waarin staat dat de overheid het zwaard is gegeven „om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst”?

Dat zijn wellicht wat te onwerkelijke vragen. De minister noemt in zijn brief expliciet „dat het mogelijk is en blijft orthodox-religieuze visies in het informeel onderwijs over te dragen”. Het mag bijvoorbeeld worden bepleit „dat de overtuiging van anderen ‘fout’ is en dat contact met de daaruit voortvloeiende levenswijze moet worden vermeden”. Dat zijn geruststellende woorden, maar de minister nuanceert de boodschap direct door te schrijven dat er geen houding van ”minachting” mag worden aangeleerd. Het bijbrengen van een gewenste houding is daarmee, net zoals in het burgerschapsonderwijs, een toetsbaar criterium voor de Inspectie. Als „de rechten van het kind op zo volledig mogelijke ontplooiing én de rechten van anderen in het geding” zijn, kan het recht op godsdienstvrijheid alsnog worden ingeperkt.

Bestaande instrumenten

De pijn in dit voorstel zit er vooral in dat er een instrument in de gereedschapskist van de overheid bij komt dat er principieel niet in zou moeten zitten. Het voorstel staat op gespannen voet met de vrijheid van godsdienst zoals onder meer vastgelegd in artikel 6 van de Grondwet. Het onderwijs van kerken, zoals catechisatie, is gericht op geloofsopvoeding. Het ”godsdienstonderricht” valt onder de bescherming van de godsdienstvrijheid. De godsdienstvrijheid geldt „behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet”, dus beperkingen in de wet zijn toegestaan. De scheiding van kerk en staat houdt echter (onder meer) in dat de overheid geen invloed op of bemoeienis met de inhoud of dogma’s van een godsdienst heeft. Inmenging door toezicht in het godsdienstonderwijs doet dat wel, althans als daardoor bepaalde godsdienstige opvattingen in dat onderwijs niet meer verkondigd mogen worden. In elk geval houdt de Inspectie daarop dan toezicht. Laten we dat toe, dan zetten we een fundamentele wissel om: de staat intervenieert in het godsdienstonderwijs en dus in de inhoud van de godsdienstuitoefening. In het licht van de scheiding van kerk en staat zou de overheid niet moeten ”meekijken” in het godsdienstonderwijs dat wordt gegeven door kerken en geloofsgemeenschappen.

Moet achter kerk- of moskeedeuren dan alles maar kunnen? Natuurlijk niet. De overheid beschikt al over verschillende instrumenten die zij kan inzetten om uitwassen te bestrijden. Denk bijvoorbeeld aan het strafrechtelijk instrumentarium, waarmee zij bijvoorbeeld discriminatie en haatzaaien kan bestraffen, en de civielrechtelijke mogelijkheid om organisaties te verbieden. De lat voor dergelijke ingrepen ligt hoog, maar dat is nu precies de bedoeling vanwege de grondwettelijke bescherming van onder meer het recht op vrijheden van meningsuiting, van vereniging, van godsdienst en van onderwijs. Het zou beter zijn om de (beperkte) problematiek met deze bestaande instrumenten te bestrijden.

Hoe nu verder? De minister gaat aan de hand van de uitgangspunten uit zijn brief een wetsvoorstel ontwerpen en dat wetsvoorstel in het derde kwartaal van 2023 ter internetconsultatie voorleggen. Beoogd wordt het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in te dienen in de eerste helft van 2024. Het zou goed zijn als kerken en geloofsgemeenschappen van onder meer de internetconsultatie gebruik zouden maken om zich over deze plannen uit te spreken. De overheid zou niet moeten willen meekijken in het godsdienstonderwijs van kerken. Dat neemt niet weg dat kerken en geloofsgemeenschappen juist in een verharde, gepolariseerde maatschappij een belangrijke verantwoordelijkheid hebben. Het is in dat licht een geruststellend idee dat rond de pinksterdagen in veel kerken het godsdienstonderwijs zal hebben geklonken: „Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden” (Zacharia 4:6).

Prof. mr. J.L.W. Broeksteeg is hoogleraar staatsrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Mr. drs. A. Dijkstra is advocaat bij Watermill Tax & Legal en promovendus kerkrecht aan de Theologische Universiteit Kampen | Utrecht.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer