Frits van Oostrom: Een goede leraar vliegt soms een beetje uit de bocht
Op zijn 29e was Frits van Oostrom al hoogleraar. Hij is gespecialiseerd in de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen. Ruim veertig jaar later nam hij afgelopen vrijdag afscheid van de universiteit met een publiekscollege en een boek over de vos Reynaert.
Ruim veertig jaar was Van Oostrom hoogleraar. „Robbert Dijkgraaf zei tegen me: Je bent waarschijnlijk de enige die zo lang hoogleraar is geweest.” Had hij nog door gewild? „Nah, nee. Ik heb veel kansen gekregen. En vertrouwen. En ik heb geleverd, dat durf ik ook wel te zeggen. Op een gegeven moment bereik je een punt waarop het goed is om het af te sluiten. Al zal ik niet ophouden met werken. Ik blijf schrijven. Maar dan liever wat kortere stukken, voor kranten bijvoorbeeld. Een boek schrijven is toch best zwaar. Je moet het echt uit jezelf trekken. Het vereist discipline. Gelukkig heb ik dat in hoge mate. Ik hoef nooit een wekker te zetten. Voor mijn nieuwe boek ”De Reynaert” ben ik bijna een jaar lang om kwart over vijf opgestaan. Ik voelde de drang om iets te maken. Daarom kon ik de vrijheid die de universiteit me gaf ook wel aan. Maar goed, het was soms wel een worsteling.”
We zitten aan een houten tafel in een groot huis met hoge ramen in Delft, waar Van Oostrom sinds een aantal jaren woont. Het huis is gevuld met boeken. In een klein kastje staan oude klassiekers als ”Don Quichot”, boeken in het Frans en Duits. De habitat van een historisch letterkundige.
Al voor ik een vraag heb gesteld, meldt Van Oostrom zelf, bij wijze van introductie aan het lezerspubliek, dat hij „respectvol ongelovig” is. „Ik heb een vriendin uit kringen van de Gereformeerde Bond. Zij heeft eens tegen me gezegd dat ik daar ook goed zou passen, vanwege mijn neiging tot lichte zwaarmoedigheid en hoge arbeidsmoraal.”
U werd op uw 29e hoogleraar in Leiden. Was dat uw grote droom?
„Nee. Ik heb geluk gehad, ik had een hoop mee. Mijn vader had gestudeerd, dat was al best wat in die tijd. Nederlands ook, dus ik groeide op tussen de boeken. Hij was een echte liberaal en had het prima gevonden als ik iets heel anders was gaan doen. Maar op de middelbare school kreeg ik dankzij mijn leraar Nederlands, meneer De Zoeten, liefde voor literatuur, voor goed formuleren, voor spelen met taal. Hij leeft nog, ik heb hem laatst nog opgezocht en hij kon nog altijd hele stukken uit ”Van den vos Reynaerde” citeren.
Ik ging Nederlands studeren omdat de moderne literatuur me aansprak, maar tijdens de studie werd ik gegrepen door de middeleeuwse literatuur. Die is ingebed in een grote, Europese cultuur. In de mediëvistiek kreeg ik te maken met andere talen, met het ontcijferen van handschriften. Het is ambachtelijk, echt een vak, en dat vond ik mooi. Op een gegeven moment zag ik wel een toekomst voor me aan de universiteit. Maar dat ik in 1982 al professor zou worden, had ik niet zo bedacht. Er kwam een plek vrij, anderen bedankten, en de universiteit durfde het aan met mij.
Het was eigenlijk helemaal geen makkelijke tijd. De universiteiten bezuinigden. Ik had de keuze tussen werkloos worden of hoogleraar worden in Leiden. Ik ben blij dat ik het vertrouwen kreeg, maar ik zou het anderen toch niet snel aanraden om zo jong hoogleraar te worden. In menselijk opzicht bracht ik te weinig mee, denk ik. Te weinig levenservaring en empathie. Ik kwam nieuw binnen, was de jongste van alle aanwezigen en meteen de baas. Dat moet voor sommigen lastig zijn geweest, maar dat realiseerde ik me te weinig. Er zijn geen heel grote ongelukken gebeurd, maar toch.”
Meesterwerk
Het afscheid van Van Oostrom als hoogleraar viel samen met de publicatie van zijn nieuwe boek: ”De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk”. „Iedereen die iets met middeleeuws Nederlands doet, weet dat de Reynaert iets bijzonders is”, zegt Van Oostrom. Het dertiende-eeuwse verhaal van ”Willem die Madocke maecte”, zoals de Vlaamse auteur van de Reynaert zichzelf noemde, geldt als een hoogtepunt in de Middelnederlandse literatuur.
Waarom vindt u de Reynaert zo’n goed verhaal?
„Er zijn meerdere verhalen over een vos met de naam Reynaert, in verschillende talen, maar ook internationaal staat de Nederlandse versie hoog in aanzien. Dat komt volgens mij doordat dat verhaal boven het basisschema uitstijgt. De basis van het Reynaert-verhaal wordt gevormd door de schelm, de figuur die iedereen ertussen neemt. Dat is geestig, je vraagt je telkens af hoe de vos nu weer in zijn plan zal slagen. Alle culturen hebben dat soort verhalen, over mensen –denk aan Arsène Lupin– maar ook vaak over dieren – denk aan de spin Anansi.
Maar in het tweede deel van de Vlaamse Reynaert volgt de auteur zijn eigen weg en wordt het verhaal naar een hoger niveau getild. Het verhaal wordt gruwelijker en krijgt ook meer diepgang. De koning zelf blijkt even feilbaar en ondeugdzaam als zijn baronnen daarvoor, terwijl in andere talen de koning buiten schot blijft. In de Vlaamse versie krijgt de terdoodveroordeelde vos nog een laatste woord, waarop Reynaert een kletsverhaal verzint over hoe het allemaal zo gekomen is, en waarbij hij en passant een schat noemt. De koning hapt direct toe en vergeet vervolgens, verblind door gouddorst, zijn heilige missie. Hij geeft de vos gratie, tot afgrijzen van alle andere dieren.
Reynaert ontsnapt, en laat de koning ten slotte nog publiekelijk afgaan. Deze versie geeft te denken over de zwakheid van de mens, tot en met de koning toe. En dat in een middeleeuwse context, waarin het koningschap nog sacraal is. Dat was enorm gedurfd. In geen ander Reynaert-verhaal vind je zo’n complexe list en een koning die zo fout is. Het is een heel ménselijk verhaal. Als jij aan Reynaert denkt, zie je hem dan voor je op twee of vier poten? Twee? Ja, ik dus ook. In mijn hoofd is hij al bijna een mens.”
Er is nog altijd heel veel wat we níét weten over de Reynaert. Wie de auteur nou precies was, voor wie hij het schreef. Is dat frustrerend?
„Als mediëvist moet je kunnen accepteren dat we verreweg het meeste niet weten en waarschijnlijk ook nooit zullen weten. Grote onzekerheden horen erbij. Daar moet je mee kunnen leven. Ten aanzien van de Reynaert vind ik het ook wel iets moois hebben. In onze tijd is de schrijver als persoon heel erg aanwezig. Over ”Willem” en zijn leven weten we nagenoeg niets, en toch staat zijn verhaal nog altijd bekend als een meesterwerk. Dat is gewoon de kracht van die tekst. Maar tegelijk is er niets uit de middeleeuwen wat ik liever zou weten dan dit, hoor.”
Leeft de Reynaert nog in Nederland?
„Minder sterk dan in Vlaanderen. Maar het verhaal heeft nog altijd aantrekkingskracht. Er zijn altijd weer kunstenaars die zich in Reynaert herkennen. Op scholen wordt het gelezen. Overigens denk ik dat het het beste is om het verhaal niet zomaar op een leeslijst te zetten en mee te geven aan een scholier, maar om het klassikaal te lezen en te bespreken, met een leraar die er wat van maakt. Je kunt er aardig over discussiëren. Wat is een held eigenlijk? En moet een held smetteloos zijn? Vergelijk Reynaert bijvoorbeeld met personages uit Netflixfilms en -series. Dat vind ik niet buiten de orde. Het hoogste doel van onderwijs is liefde tot de stof wekken, zei de filosoof Montaigne al.”
Daarover gesproken: uw boek is ook een ode aan goede leraren waaraan u veel gehad hebt. Wat kenmerkt een goede docent?
„Enthousiasme voor de stof. Begeestering. Je mag zelfs weleens een beetje uit de bocht vliegen, op het gekkige af. Je moet van kinderen houden. En verder: behoorlijk uit je woorden kunnen komen, en weten te doseren. Gevoeligheid hebben voor het moment, kunnen improviseren. Toen de schrijver Gerard Reve was overleden vroeg ik aan het eind van de week aan mijn zoons of hun leraar Nederlands daar nog even bij had stilgestaan. Nee, zeiden ze. De tranen sprongen me in de ogen. Waarom zouden die leraren dat niet hebben gedaan?
Het enige wat ik kon verzinnen, is dat ze blijkbaar een marsroute hadden bedacht, en dat daar niet van afgeweken mocht worden. Ik vond dat ongelooflijk. Ik herinner me uit mijn eigen schooltijd dat een gymleraar op een dag tegen ons zei: „Hé jongens, als jullie straks Nederlands hebben, wees dan een beetje rustig, want Vestdijk is overleden.
Lesgeven op de universiteit is trouwens een stuk gemakkelijker. Of ik er goed in ben? Ik vind het moeilijk mezelf te beperken. En ik kan ook niet goed op een bord schrijven. Maar ik geloof wel in mijn verhaal, en ik heb er goed over nagedacht. Misschien ben ik wel iets te kwetsbaar als docent. Cabaretier Wim Sonneveld zei ooit: „Als de hele zaal dubbel ligt, maar ik zie één man gapen, dan is mijn avond verpest.” Dat heb ik ook. Ik neem het te persoonlijk.”
U hebt zich wel eens afgevraagd of het nuttig is waarmee u bezig bent, schrijft u in uw boek. Hoe kijkt u daar nu tegenaan?
„Toen ik in de jaren zeventig studeerde, was ik net als veel andere studenten links georiënteerd en maatschappelijk geëngageerd. Je wilde wat betekenen voor de samenleving. Om je dan te gaan specialiseren in middeleeuwse literatuur… Maar ik hield er te veel van.
Overigens heb ik later gemerkt dat iedereen zich deze vraag vroeg of laat stelt. Ik zeg wel eens: er zijn maar heel weinig Nelson Mandela’s. Je kunt ook proberen om op een wat meer bescheiden schaal toch een waardevol mens te zijn. Door een goede leraar te zijn bijvoorbeeld. En ik heb het idee dat ik met mijn boeken ook wat heb betekend voor heel veel mensen. Niet dat ik hun leven heb veranderd, maar ik krijg geregeld mails van mensen die zeggen dat ze ervan genoten hebben.
In die mails staat dan ook altijd iets in de trant van: „Alleen op bladzijde 328, als u over de bijenteelt schrijft…” En dan blijk ik een fout te hebben gemaakt. Ze hebben altijd gelijk. Maar het zijn heel aardige en hoffelijke berichten. Dat maakt een mooie dag te meer. En dat is veel.”
Boekgegevens
De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk, Frits van Oostrom; uitg. Prometheus; 592 blz.; € 35,-