Europa bezorgt kraamhouders hoofdbrekens
Kraamhouders houden de adem in, maar laten ook hun stem horen. Hun nering ligt onder vuur. Per 1 januari moeten standplaatsvergunningen worden ingetrokken en herverdeeld.
Al enkele jaren hangt het zwaard van Damocles boven het hoofd van standhouders en marktkooplui. De vaak moeizaam vergaarde vaste stek in dorpen en steden van bloemen-, ijs- en viskramen –om er maar een paar te noemen– verdwijnt als gevolg van Europese regelgeving. Per 1 januari is het zover. Gemeenten zijn dan verplicht de lopende vergunningen –die vaak voor onbepaalde tijd gelden– in te trekken en opnieuw uit te geven, zodat nieuwkomers in de markt ook een kans krijgen op de –volgens Europa– schaarse ventplekken.
Veel gemeenten schuiven het probleem voor zich uit en wachten af, want kraamhouders roeren zich. Vaak hebben die veel moeite moeten doen en flink geïnvesteerd om een vergunning te krijgen en een kraam of wagen aan te schaffen. De nieuwe Europese verordening biedt gemeenten wel wat ruimte om de nieuwe regelgeving naar eigen inzicht toe te passen.
Volgens woordvoerder Cees den Bakker van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft zijn organisatie al in 2018 een rapport gepubliceerd betreffende dit onderwerp (”Handreiking schaarse vergunningen”), met een update in 2022. „Daarin zijn ook de resultaten opgenomen van een onderzoek van het ministerie van EZK uit 2021 over de terugverdientijd van de ambulante handel in het algemeen, dus ook van de weekmarkten. De conclusie daarvan is dat het handelaren ongeveer 9-12 jaar kost om de investering terug te verdienen. Of er sprake is van een schaarste, is weer afhankelijk van de lokale situatie. Er kan te weinig ruimte zijn in een gemeente, maar het kan ook zijn dat het aantal te vergeven vergunningen kleiner is dan de vraag ernaar. Als de verdelingsprocedure bekend is gemaakt en er komt maar één aanvraag binnen, valt er niks te verdelen. Wel wordt de vergunning voor slechts een bepaalde tijd verleend.”
De nieuwe richtlijn zal in de praktijk inderdaad gevolgen hebben voor kraamhouders in Apeldoorn, reageert woordvoerder Nienke Stavast. „Wat die consequenties precies zijn weten we nog niet. We doen daar onderzoek naar. We zijn nu in gesprek met de verschillende branches. Later dit jaar is er meer duidelijkheid.”
Barneveld is al een paar stappen verder, vertelt zegsman Allard Schimmel. Daar hoeven de huidige vergunninghouders zich voorlopig geen zorgen te maken. „Wij hebben inmiddels een andere marktverordening waarin aan nieuwe vaste standplaatshouders een vergunning wordt verleend voor maximaal 20 jaar. De reacties hierop zijn positief vanwege de langere geldigheidsduur. De kraamhouders die al een plek hebben, behouden vanaf 1 januari twintig jaar hun standplaats.”
De Barneveldse aanpak heeft ook de voorkeur van notenboer Arie Evers uit Dodewaard. Hij staat met drie wagens op veertien markten in Nederland in evenzoveel verschillende gemeenten. „Een groot deel van hen heeft nog niks geregeld. Andere hanteren een vergunningsperiode van acht tot vijftien jaar. In feite is dat veel te kort. De eerste drie jaar op een markt of standplek verdien je namelijk niets. Het duurt zeker tien jaar voordat het pas goed gaat lopen. Je moet namelijk eerst een band opbouwen met de mensen en ze moeten je product leren waarderen. In Huissen staat ons familiebedrijf al vijftig jaar. Ik heb daar klanten die ik al ken vanaf het moment dat ze nog in de kinderwagen zaten. Ze komen nu met hun eigen kinderen bij mij noten kopen. Ik weet hun naam en ze delen hun problemen met me. Zo ontstaat er een band. Het wordt een stuk van je leven.”
Evers wijst op de problemen die ontstaan bij kraamhouders en marktkooplui als de vergunning slechts voor een korte periode wordt uitgegeven. „Bij de bank kun je dan geen lening meer afsluiten en het is ook financieel niet meer interessant om te investeren in nieuw materieel. En als je een goede plek hebt met een flinke klantenkring, neemt een ander straks over wat jij hebt opgebouwd. Waarom zou je dan nog al die moeite doen? Je krijgt dus op den duur minder gemotiveerde kraamhouders en een andere sfeer. En dat is slecht voor de cohesie in een stad of dorp. Onderzoek wijst namelijk uit dat markten een belangrijke sociale functie hebben. Ze trekken veel publiek en dat is ook goed voor de andere middenstand.”
Volgens de Betuwse notenboer loopt Europa bovendien achter de feiten aan. „Vroeger waren er wachtlijsten voor vergunningen. Dat is inmiddels een stuk minder. Het is hard werken op de markt. Je moet vroeg opstaan en je maakt veel uren. Daar hebben veel jongeren weinig zin meer in.”