Duitse Anna Haag houdt dagboek bij tijdens de Tweede Wereldoorlog
De Duitse journaliste Anna Haag (1888-1982) houdt tijdens de oorlogsjaren een dagboek bij waarin ze schrijft over het dagelijks leven in het Derde Rijk.
Ze tekent gesprekken op tussen mensen in trams, op straat en in winkels. Ze beschrijft ontmoetingen met vrienden, buren en familieleden, maar noteert ook persoonlijke ontboezemingen. Ze begint haar dagboek op 11 mei 1940 met de woorden: „Waarom zouden een Mozart, een Beethoven, een Goethe hebben geleefd en hun werk hebben geschapen, als wij mensen van nu niets anders weten te doen dan doden en verwoesten?”
Daarmee zet ze de toon voor het vervolg. Ze vertelt over soldaten die hun ouders smeken om niet terug te hoeven keren naar het front, over gruwelijkheden die plaatshebben in bezette gebieden, over dwang- arbeiders die onder barre omstandigheden aan het werk worden gezet, over vrome Duitsers die het Lutherlied meezingen in een cantatedienst, maar intussen medemensen als inferieur gespuis wegzetten.
En over de Holocaust, waar de Duitsers blijkbaar meer van wisten dan lange tijd is gedacht. Al op 3 juli 1942 schrijft Haag: „Er zijn in Duitsland mensen die beweren dat ze nog nooit iets over de moordpartijen op Joden, over Jodenvervolging in het algemeen hebben gehoord. Je kunt er met je verstand niet bij.”
Haag stond aan de wieg van een wet die jonge Duitsers in de Bondsrepubliek in staat stelde om dienst te weigeren. Haar oorlogsdagboek verscheen afgelopen jaar in Duitsland en werd daar bekroond tot geschiedenisboek van het jaar.
Boekgegevens
Vreemdeling in eigen land, Anna Haag; uitg. Alfabet; 463 blz.; € 29,90