Jos Joosten koestert diepgewortelde liefde voor taal en tekst
De Nijmeegse hoogleraar Nederlandse letterkunde Jos Joosten schreef ”Hoera! Een boek over Nederlands en Nederlandse letterkunde van nu”. Is het met zo’n titel ook direct een leesfeest?
Joosten weet heel goed zijn enthousiasme voor (Nederlandse) literatuur over te brengen en hij doet dat in prettig Nederlands, dat de lezer regelmatig op z’n minst doet glimlachen. Bovendien gebruikt hij voor zijn heldere observaties interessante voorbeeldteksten. Hij maakt daarbij overigens ook gebruik van teksten die qua onderwerp en taalgebruik kunnen schuren en voor lezers (ver) over de grens kunnen zijn.
Tegelijk doet het boek ook zijn ondertitel ”Over Nederlands en Nederlandse letterkunde van nu” eer aan. Het bevat, hoewel kort, gedegen beschouwingen en analyses van ontwikkelingen in de literaire wereld. Joosten schuwt daarbij vaktermen en wetenschappelijke theorieën niet. Met de vraag of het boek ook nog feestelijk is, zitten we meteen in een discussie die Joosten terecht en met verve aangaat. Waar komt toch dat clichébeeld vandaan dat iedereen die analytisch of wetenschappelijk met literatuur bezig is, eigenlijk niet echt iets met literatuur heeft? Niet brandt van ware woordenliefde, zoals zwijmelende lezers en (miskende) auteurs, maar regelneverig mooie teksten dood analyseert met geleuter over opbouw, vorm, context en andere blabla? Schoolmeesterig, saai, om niet te zeggen: gefrustreerd.
Joosten trekt stevig van leer tegen criticasters van neerlandici, schoolmeesters en anderen. De voorbeelden van het neerlandistiek-bashen zijn voor wie zoekt de afgelopen tijd overal te vinden, met als bizarre constante dat ze zelden tot nooit op aantoonbare feiten zijn gebaseerd. Wat de hoogleraar vooral stoort is niet dat er kritiek is op het schoolvak of op de universitaire opleiding, maar wel dat het zo vaak zonder aantoonbare kennis van zaken of steekhoudende argumenten gebeurt.
Eenzaam genie
Joosten legt er ook de vinger bij dat er nog steeds, te pas en te onpas, wordt teruggegrepen op het romantische, negentiende-eeuwse beeld van de schrijver: een eenzaam genie als tegenpool van de saaie, zo niet domme, schoolmeesters, die leerlingen eerder afkeer dan liefde voor taal en literatuur bijbrengen. En, dat moet gezegd, hij doet dat met verve en welbespraakt – nog los van het feit dat hij gelijk heeft. Het vak Nederlands heeft een imagoprobleem en worstelt, net als de moderne vreemde talen trouwens, met negatieve aandacht in de media. Er is een hardnekkig frame dat deze prachtige vakken achterhaald, ouderwets, saai en ondermaats zouden zijn of zouden worden onderwezen door gebrekkige docenten die eigenlijk schrijver hadden willen worden.
In het eerste gedeelte van het boek, waarin Joosten het veld van de neerlandistiek beschrijft, maar ook in zijn eigen ”kleine canon” die daarop volgt, schetst hij algemene trends, zoals het steeds dwingender verlangen naar literatuur die „echt gebeurd is” en vooral naar verhalen, situaties, teksten waarin de lezer zich kan herkennen. Het adagium in de huidige tijd lijkt te zijn dat goed is wat dichtbij staat, herkenbaar is en dicht bij de werkelijkheid blijft.
Dat roept bij Joosten logischerwijs de vraag op wat eigenlijk de relatie tussen tekst en werkelijkheid is. En is er iets veranderd in de manier waarop rechters over literatuur spreken als er processen worden gevoerd over smaad, over goede (of slechte) zeden en andere thema’s waarop teksten kunnen schuren? Als een tekst over de werkelijkheid gaat, bijvoorbeeld in een biografie, is dat dan trouwens wel literatuur? Of eerder wetenschap? Of moeten we uitwijken naar nieuwe genrebenamingen, zoals ”factie”, een versmelting van feit en fictie?
Verhelderend is de manier waarop Joosten beschrijft hoe de studie van teksten de laatste decennia steeds meer ging over achtergronden, context, wereldbeeld en impact. Daarbij leek de tekst zelf er soms steeds minder toe te doen en kon er slechts een heel algemene cultuurstudie overblijven. Gelukkig wijzen neerlandici (en anderen) steeds weer op de tekst zelf en het leesplezier waarmee het allemaal begint.
Grappig
”Hoera! Een boek” presenteert zich in heel verschillende vormen. Van vlotgeschreven, half vileine boekbesprekingen tot op academische leest geschoeide beschouwingen van de stand van de Nederlandse literatuur en de literaire wereld. Joosten heeft dat heel slim opgebouwd. Het boek is vooral in het begin en in Joostens persoonlijke ”kleine canon” grappig (al kun je je afvragen of hij zelf niet stiekem iets te graag andere critici of onderzoekers basht) en in de secties daarna steeds wetenschappelijker. Daar wordt zijn tekst overigens niet minder boeiend van, maar het grijnzen en grinniken wordt steeds meer wikken en peinzen.
”Hoera! Een boek” is een boeiend boek, dat helder weet te maken hoe het publieke spreken en denken over literatuur (wetenschappelijk of niet) zich in de laatste decennia heeft ontwikkeld. Joosten breekt geheel terecht een lans voor de vele mensen die hun professionele leven wijden aan literatuur(onderwijs), ook als ze zelf niet schrijven; dit getuigt immers van diepgewortelde liefde voor taal en tekst!
Misschien is de opzet van ”Hoera! Een boek!” nog wel het best gelukt. Met een pakkende titel voor een interessant boek, dat je slim weet te boeien, origineel is van opzet en heel gevarieerd in manieren van spreken over literatuur. En passant bewijst Joosten dat hoe meer je over teksten weet, hoe beter je kijkt en preciezer je leest, hoe feestelijker lezen wordt.
** Boekgegevens **
”Hoera! Een boek over Nederlands en Nederlandse letterkunde van nu”, Jos Joosten; uitg. AFdH; 214 blz.; € 19,50