Beatrice de Graaf: Eindtijddenken dwarsboomt roeping kerk om lichtend licht te zijn
De kerk moet niet de wapenen opnemen, maar de boodschap van heil en vrede verkondigen. Als ze al preekt over het beest uit de afgrond, dan over de overwinning van dat beest. Door het Lam, staande als geslacht.
Voordat er in de geschiedenis van de mensheid in een geseculariseerde vorm over eindtijd en Armageddon (Openbaring 16:16) werd gesproken, was er al sprake van complotten. Complotten om de zittende macht te onttronen, zijn van alle tijden. In de vroegste democratieën en politieke gemeenschappen keek men altijd al met een schuin oog over de schouder naar mogelijke collaborateurs, ondermijnende personen en vreemde machten die uit waren op vernietiging van het politieke bestel.
Pas in de middeleeuwen kregen zulke samenzweringsnarratieven ook een bovenaardse notie, toen ze tot inzet werden gemaakt van godsdienstoorlogen. Vanaf de tweede helft van de 16e eeuw zien we een enorme verspreiding van pamfletten en boekwerken, waarin vervolgens ook ruimschoots naar ”paapse, Turkse of antichristelijke” samenzweringen werd verwezen. Het ging nu om een bovennatuurlijke strijd van goed tegen kwaad, God tegen de antichrist.
Tussen de 15e en de 18e eeuw vloeide samenzweringsdenken samen met religieuze projecties van de eindstrijd langs godsdienstige grenzen. De antichrist zat in het Vaticaan, Wittenberg of Genève en bedreigde niet alleen het geestelijk welzijn, maar ook Europa. Elke aanstaande oorlog kon de oordeelsslag der volkeren zijn.
In de 18e eeuw kwam er een einde aan de grote Europese godsdienstoorlogen. De politieke theologieën raakten geseculariseerd, maar ze werden niet minder bovennatuurlijk. Vanaf 1800 werd de tweedeling tussen de Kerk en de antichrist vervangen door de geseculariseerde tweedeling tussen de revolutionaire burgersamenleving (”algemene volkswil”) en de contrarevolutionaire samenzweringen die traditie en absolute heersers weer terug op de troon wilden.
Groen en Da Costa
De kerk in Nederland was mede debet aan eindtijddenken en geweld. Ze schaarde zich aan de kant van de Inquisitie of aan de kant van de antimonarchisten. De moord op Jan van Oldenbarnevelt (1619) en die op Johan de Witt (1672) laten zien waartoe een escalatie van politiek-religieuze conflicten kon leiden. In beide gevallen ging het om de uiterste consequentie van een binnenlandse polemiek in tijden van crisis (bestandstwisten, godsdienstoorlog, rampjaar 1672), waarbij de karaktermoord werd voorbereid door een nepnieuwsoorlog via pamfletten. In de 19e eeuw omarmden Nederlandse protestanten het narratief dat Groen van Prinsterer en Isaäc da Costa in 1848 effectief neerzetten, namelijk dat van de revolutie als „anti-christelijke omwenteling, wier natuur tegen elk gouvernement, tegen elken godsdienst gericht is, wier hoofdgedachte zich ontwikkelt in stelselmatigen opstand tegen den geopenbaarden God”. Met dat ”frame” probeerde Groen een gereformeerde, anti- revolutionaire stroming te grondvesten die zich richtte tegen de leer van het politieke liberalisme en tegen staatkundige vernieuwingen zoals volkssoevereiniteit, rechtstreekse verkiezingen, algemeen kiesrecht en openbaar onderwijs. De Reformatie was de banier voor het protestantse volksdeel.
Die lijn werd in de periode 1900-1917 doorgetrokken aangaande de sociale kwestie. Zo beschreef prof. G. Wisse de „hedendaagsche Sociale Beweging” als „uitvloeisel van de Revolutie” en als „instrument van de Satan”, en de socialistische en communistische revoluties in Rusland en Duitsland als een directe echo van het anarchisme van de Franse Revolutie.
Na de oorlog zetten dominees, theologen en kerkvolk zich juist in voor sociale gerechtigheid, werd er volop maatschappijkritiek beoefend en omarmden de hervormde en gereformeerde synodes tal van moderne ontwikkelingen (kruisraketten, abortus, euthanasie). Ontwikkelingen die door het behoudende kerkdeel als veel te revolutionair en wereldgelijkvormig werden afgeschilderd.
Opmerkelijk genoeg deed zich in diezelfde jaren zestig en zeventig van de 20e eeuw evenwel een ontwikkeling voor die een nieuwe vorm van revolutionair en radicaal eindtijddenken aanzwengelde. Met de opkomst van de evangelicale beweging in de VS, de vestiging van de EO en de bijbehorende toogdagen en theologieën kreeg dit eindtijddenken grip op een deel van de Nederlandse kerken.
Dertig jaar later hebben die vormen van evangelicaal eindtijddenken zich verder verhard in de aanhang onder christenen voor Qanon en bijvoorbeeld de omarming van de WEF-complottheorieën. Ook onder Nederlandse christenen vinden complottheorieën die de overheden als satanische netwerken aanwijzen enige respons.
Radicalisering
Wat we in de aangehaalde vormen van kerkelijk eindtijddenken zien, is in gunstige zin een vorm van eschatologisch ongeduld: men wil het liefst Openbaringen 13 al op het hier en nu betrekken. Het is ook pastoraal wel begrijpelijk. Christenen werden toen en nu bespot, onderdrukt of vervolgd. Protestanten voelden zich in de 16e eeuw net zo belaagd als nu soms.
Ook vandaag de dag is er sprake van een polarisering omtrent onderwerpen die orthodox-christelijke opvattingen triggeren (abortus, euthanasie, lhbti, gender, vaccinaties). Als er dan geestelijke of politieke leiders opstaan die die onzekerheid herformuleren als een geestelijke beproeving, en de tegenwind die orthodoxe christenen menen te voelen aanwijzen als voortekenen van een grote verdrukking of een Great Reset, dan leidt dat tot een vorm van houvast. Van spirituele superioriteit zelfs.
Tegelijk wordt zo Romeinen 13 wel erg gemakkelijk aan de kant geschoven. En in de Bijbel staan heel wat klachten over marginalisering –denk aan de klaagzangen van het Joodse volk in ballingschap– maar die worden niet omgevormd tot een politiek programma van bitterheid en wrok jegens de vijandige samenleving. Juist de Israëlieten in ballingschap worden in Jeremia 29 opgeroepen te bidden voor de vrede van de (heidense!) stad.
Eindtijddenken en Armageddon-verlangen worden een duistere zaak als christenen die eindstrijd zelf politiek kracht bij willen zetten en het onderscheid tussen het hemelse koninkrijk en aardse rijken verwarren. In kerkelijke kringen hebben we radicale preken gehoord, boze tweets en opruiende opinieartikelen gelezen. Het grootste gevaar schuilt vooralsnog niet in massale opstandigheid of gewelddadige acties. Het risico voor de gereformeerde gezindte schuilt in het breed verspreide narratief dat wijzelf, de kerken, conservatieve christenen, hardwerkende Nederlanders, boeren ”slachtoffer” zijn.
Gods Koninkrijk
Hoe stond Jezus tegenover eindtijddenken? Hij sprak toch steeds over het Koninkrijk? Zeker. Maar eigenlijk stond hij nogal onverschillig tegenover de politiek. Jezus demoniseerde de Romeinen niet. Hij ging niet tegen Herodes tekeer.
Hoe zou de Kerk dan met dat Koninkrijk om moeten gaan? Daar heeft het Evangelie een duidelijk antwoord op: niet de wapenen opnemen, echte of retorische, maar een lichtend licht en een zoutend zout zijn, om de boodschap van het heil en de vrede die komen alle volkeren te verkondigen. Als de Kerk al preekt over het beest uit de afgrond, moet ze preken over de overwinning van dat beest. En wel door het Lam, staande als geslacht.
De auteur is hoogleraar geschiedenis van de internationale betrekkingen aan de Universiteit Utrecht. Dit artikel is een samenvatting van de lezing getiteld ”Kerk en complot: eschatologie of profetisch populisme? Een historisch perspectief op ondergangsdenken”, die zij hield tijdens het congres ”Beladen verleden: donkere bladzijden in de kerkgeschiedenis” op 18 maart in Gouda.