„Geween en veel geklaag” in Tranquebar
Een zeebeving ”in Azië” bestaat eigenlijk niet. Want zodra je dichterbij komt verbrokkelt de omvang van de ramp tot heel plaatselijke drama’s. Alleen op tv, in krantenkoppen en in onze hoofden kan zoiets, maar duik je de werkelijkheid in, dan gaat het om een smalle, zij het vaak lange, kuststrook waar het water toesloeg, of zelfs om één enkele beroepsgroep die werd getroffen, zoals de vissers in India.
”Mensen die hulp nodig hebben” bestaan ook al niet. Alweer: wel in onze westerse hoofden en harten, en in die van tot het christelijk geloof bekeerde plaatsgenoten of andere edele geesten. En die zijn er! Op het strand van het Zuid-Indiase Tranquebar liepen ze dan toch maar, de jongeren en ouderen uit andere delen van het land, nog zoekend naar lichamen die nog aanspoelen.
Maar de meeste lokale bewoners kennen geen neutrale benamingen als ”slachtoffers”, of ”hulpbehoevenden”. Nood en de leniging ervan raken in een land als India namelijk snel de weg kwijt in een doolhof van politiek gekonkel, zelfverrijking, vooroordeel en tradities. En hulpbehoevenden nemen dan gauw de gedaante aan van een verachte kaste, van vreemdelingen, en zelfs van concurrenten. Worden die door een zeebeving getroffen, dan is dat hún probleem. Dat is de bikkelharde realiteit waar je op stuit zodra je de leefwereld van de zeebevingslachtoffers binnentreedt.
Op weg naar hen toe valt nog iets anders op. Er trekt dan een hele stoet bedelaars, kreupelen en behoeftigen aan je voorbij. Armoede is in dit land zo omvangrijk dat je iedere dag wel van apocalyptische nood kan spreken. En toch doen wij rijken dat niet. Kennelijk hebben we incidentele rampen als zo’n zeebeving nodig om -even- wakker geschud te worden. „Vanwege de nood der tijden”, zeggen we dan. Hoe raar zo’n opstelling is merk je pas als je op weg bent naar een rampgebied, en al die kennelijk normaal geworden structurele ellende links laat liggen. Daar komen we immers niet voor. En als we niet oppassen laten we het tijdsplan dat God met Zijn aarde heeft straks bepalen door wat wij indrukwekkend vinden.
Bom gevallen
Maar dramatisch blíjft het wat is gebeurd aan de oostelijke kust van Zuid-India. Bijna drie weken na de zeebeving herinnert de sfeer in het vissersdorp bij Tranquebar aan de tekst uit Jeremia, geciteerd in het Matthéüs-evangelie: „Een stem is gehoord te Rama, geween en veel geklaag.” Inderdaad, op tal van plekken klinkt er gehuil en luid geklaag.
Onder de vissers van Tranquebar vielen zeker 800 doden toen de tsunami toesloeg. We zijn nu drie weken verder maar in de strook land waar de visserfamilies woonden is het nog altijd een grote bende. Tot 2 kilometer landinwaarts was niemand veilig voor het water, maar de grootste klap kregen de vissers langs het strand - net als overal in India.
Het gebied ziet eruit alsof er een bom is gevallen. En wat nog overeind staat fungeert eerder als symbool van al die mistroostigheid, dan dat het helpt het beeld wat op te peppen. Hier wagen de mensen zich voorlopig niet meer, en zeker niet tijdens de nacht. Zó geschrokken zijn ze van wat hen is overkomen: een zee die bij windstil weer en onder een heerlijk zonnetje zomaar begint over te koken en je komt verzwelgen.
Een van de zwaar getroffenen is de 26-jarige Multhu Packiyam. Haar man verdronk in de watermassa op het moment dat hij enkele netten op het stand trok. Multhu blijft achter met drie kleine kinderen: Nisha van 6, Nikesh van 4 en Nitish van 1. Familie heeft ze nauwelijks meer, en dat betekent dat de ellende waarin Multhu terecht is gekomen, is als het aangezegd krijgen van een ongeneeslijke ziekte: even donker en onverbiddelijk.
Haar toekomst is immers die van weduwe-moeder van drie kinderen, en dat is wel het laatste wat een vrouw zich zou wensen. Het betekent eenzaamheid en bittere armoede. Want wie is bereid de zorg voor zo’n groot gezin op zich te nemen, zeker nu iedereen hier alles is kwijtgeraakt? Geen enkele potentiële echtgenoot zit op haar te wachten en ook haar schoonfamilie niet, fluisteren buurvrouwen die om haar heen staan.
Rekensom
En ze staan er niet voor niets. Multhu staat luid huilend bij hen op de stoep en roept dat ze zelfmoord gaat plegen. Intussen slaat ze als uiting van wanhoop hard met beide handen op haar hoofd. Twee van haar kinderen weten niet wat hen overkomt en beginnen hard mee te huilen. Een hartverscheurend tafereel als gevolg van een bikkelharde rekensom van haar schoonfamilie, waar ze na haar huwelijk bij in was getrokken.
Nu zijn er nog de buurvrouwen die haar dagelijks wat toestoppen, maar als straks hun voorraadje rijst op is, zullen ook zij de boot afhouden.
Over boten gesproken. Die liggen vrijwel allemaal in gruzelementen of moeten grondig worden gerepareerd, maar wie zal dat allemaal betalen? Inmiddels is voor alle vissersfamilies het aftellen begonnen nu de noodhulp van de lokale overheid ten einde loopt. Maar zonder nieuwe boten en netten komt er geen brood op de plank.
Hoe ernstig hun toestand is, blijkt onder een afdakje waar enkele ambtenaren de namen van de mannen registreren voor een financieel duwtje in de rug. Meer dan dat kan je de 250 dollar niet noemen, want dat is veel te weinig om er een vissersbestaan mee te beginnen. Desondanks wil iedereen het geld wel hebben en de bijeenkomst dreigt uit te lopen op een fikse demonstratie.
Die kennen wij in Nederland ook, demonstraties. Het verschil is dat er bij ons vaak gelachen wordt. Alsof betogers bij ons zelf niet geloven wat ze beweren, namelijk dat de tijden ernstig zijn. Echte verbittering en woede dateert bij ons uit de jaren ’30 van de vorige eeuw, en wie daar naar terug wil, kan nu bijvoorbeeld in Zuid-India terecht.
In een grote groep staan de vissers om de twee mannen en schreeuwen door elkaar heen. De gezichten staan hooggespannen. Sommigen hebben een klein kind op de arm. Niemand wil straks zijn vrouw onder ogen komen met de mededeling dat ze niet op de lijst van gelukkigen terecht zijn gekomen. En daarom wordt er geschreeuwd, gescholden en: geknokt. Enkele mannen gaan met elkaar op de vuist en kunnen maar met moeite uit elkaar gehaald worden.
Lievelingsgerecht
Even buiten de stad heerst stilte. We staan bij de vers gedolven massagraven, waarin de honderden doden van Tranquebar zijn gelegd. Hoe lang zal de verse aarde nog zichtbaar zijn? Een lap met daarop de tekst ”De doden van de tsunami” moest van de plek wat méér maken dan een stuk omgewoeld niemandsland, maar de stokken waarmee het in de grond was gezet zijn al omgevallen. Een grillige boom zal waarschijnlijk langer aangeven waar de doden van Tranquebar zijn begraven. Twee graven zijn apart gemaakt. Een bezoeker vertelt dat de familie vlak voordat de kuil zou worden dichtgegooid, twee lichamen eruit heeft gehaald, omdat ze zeker wisten dat het hun geliefden waren.
De meesten in het dorp hebben geen tijd om hier te komen. De mannen vechten letterlijk om hun voortbestaan, of zijn druk met de herbouw van een onderkomen.
Alleen Multhu is met haar gedachten nog bij de doden. We zien haar even later met haar zus bezig een maaltijd bereiden. „Het lievelingsgerecht van haar man”, vertelt een buurvrouw. Straks zullen ze het volgens hindoegebruik door de golven van de zee laten meenemen.