De opgave is namelijk groot. Het kabinet wil investeren in het verbeteren van de startpositie van jonge kinderen. Al voordat zij naar de basisschool gaan, worden kinderen met een mogelijke achterstand geholpen. „Honderden miljoenen” gaan naar het verbeteren van basisvaardigheden, een plan dat meerdere jaren in beslag neemt. Daarnaast moeten er genoeg goede leraren op scholen zijn, en moeten scholen flexibel zijn en leerlingen kunnen helpen in hun specifieke situaties.

Het onderwijs speelt een „essentiële rol” in het tegengaan van ongelijkheid. Die ongelijkheid is in sommige gevallen vergroot door „omstandigheden in de samenleving … zoals we zagen tijdens de coronapandemie en zoals we zien gebeuren door de tekorten op de arbeidsmarkt”. Die ontwikkelingen raken ook scholen hard, erkent Wiersma. „Ik wil dan ook realistisch zijn: we kunnen niet alles wat we anders willen, op het bord van leraren leggen.”

Vanuit de pot van 1 miljard tegen kansenongelijkheid gaat vanaf volgend jaar dik 100 miljoen euro extra naar het ‘leerplusarrangement’, voor scholen met relatief veel leerlingen die ondersteuning nodig hebben. „Deze scholen krijgen met deze middelen meer ruimte om extra begeleiding te bieden aan leerlingen, extra taallessen, kleinere klassen of individuele coaching. Scholen bepalen zelf hoe ze deze middelen het beste in kunnen zetten”, schrijft Wiersma aan de Tweede Kamer.

Op termijn wil Wiersma ook met plannen komen om commerciële bijlesbureaus op scholen terug te dringen. Een kwart van de leerlingen maakt gebruik van zo’n organisatie. „Soms maken scholen zelfs reclame voor dergelijke bureaus. Dat vind ik zeer onwenselijk.” Niet alle ouders kunnen bijles voor hun kinderen namelijk betalen. Dat zo’n extra steuntje afhankelijk is van de portemonnee van ouders, vergroot de ongelijkheid. De minister is nog in gesprek met de sector over de aanpak.