Het Indonesische leger had voor de ramp 35.000 militairen in Atjeh, waar de aardbeving en de daaropvolgende vloedgolven van 26 december aan meer dan 106.000 mensen het leven kostten. Na de ramp stuurde Jakarta duizenden militairen extra naar de provincie, waar al jaren een separatistische opstand woedt.

Majoor S. Jamaluddin zei dat op een basis in Lhoknga, op ongeveer 20 kilometer afstand van de provinciehoofdstad Banda Atjeh, minstens 300 militairen zijn omgekomen. Van het kamp, waar 2000 militairen waren gelegerd, rest slechts een enorme hoop puin. De ramp voltrok zich op een zondag en veel soldaten vertoefden waarschijnlijk met hun gezinnen in een nabijgelegen park.

In Meulaboh kwamen meer dan 350 militairen om, aldus de commandant voor West-Atjeh, luitenant-kolonel Geerhan Lantara. Buitenposten in Calang werden eveneens weggevaagd.

Een hoge officier, die niet bij naam genoemd wilde worden, zei dat het aantal dode militairen moeilijk is vast te stellen omdat het weekend was en veel soldaten burgerkleding droegen. Maar hij gaf ook aan dat het militaire dodental geheim wordt gehouden om geen informatie prijs te geven aan de guerrillabeweging GAM.

De tsunami sleurde manschappen en materieel meer dan 3 kilometer landinwaarts mee. Veel doden werden gevonden op de oevers van de rivier, zei korporaal Guniawan. Hij zei dat maar vier M-16-geweren zijn teruggevonden en dat alle mortieren zijn verdwenen.

In Sri Lanka wil het leger evenmin zeggen hoeveel militairen het bij de ramp heeft verloren. Ook de Tamil-rebellen zwijgen over hun verliezen, maar een goed ingevoerde journalist meldde zondag dat de Tamil-Tijgers honderd strijders hebben verloren.

De Indiase luchtmacht leed zware schade op het eiland Car Nicobar. Onder de militairen en hun gezinnen vielen meer dan 150 doden. De verkeerstoren en het grootste deel van de landingsbaan van de vliegbasis werden verwoest. De luchtmacht is op het eiland gelegerd om de smokkel van wapens en narcotica naar en van het onrustige noordoosten van India tegen te gaan.