Uitbreiding aanklacht Mohammed B.
De aanklachten tegen Mohammed B., verdachte van de moord op Theo van Gogh, en twaalf leden van de Hofstadgroep zijn uitgebreid met artikel 121 van het Wetboek van Strafrecht. Justitie legt hun nu ook ten laste dat ze met „geweld of bedreiging met geweld” het werk van de Staten-Generaal hebben belemmerd.
Het nieuws is donderdag bevestigd door woordvoerders van het openbaar ministerie in Amsterdam en het landelijk parket in Rotterdam. Op overtreding van artikel 121 staat een maximale gevangenisstraf van levenslang.
Basis voor de uitbreiding van de aanklacht tegen Mohammed B. is de open brief aan VVD-Tweede-Kamerlid Hirsi Ali, die hij op 2 november met een mes op het lichaam van Theo van Gogh stak. B. wordt ervan verdacht dat hij met die brief het kamerlid dusdanig heeft bedreigd dat zij haar werk als volksvertegenwoordiger niet meer kon uitvoeren. Na de moord op Van Gogh dook Hirsi Ali onder. Ruim een week later, tijdens de jacht op terroristen in het Haagse Laakkwartier, vluchtte ze met behulp van defensie naar het buitenland. Sinds 2 november is ze niet meer in de Tweede Kamer geweest.
Artikel 121 is ook gebruikt in de zaak tegen de rappers van de Haagse rapgroep DHC, tegen wie het OM donderdag werkstraffen tot 150 uur eiste. Binnenkort stemt de Tweede Kamer over een wijziging van artikel 121, dat dateert uit 1886 en de afgelopen eeuw nauwelijks is gebruikt. Na de wijziging valt ook geweld of bedreiging tegen ministers en staatssecretarissen onder het artikel. Op die manier kan justitie bijvoorbeeld ook mensen vervolgen die tijdens een commissievergadering een staatssecretaris met handboeien aan zijn stoel vastmaken, zoals enkele jaren geleden gebeurde met J. Cohen, toen nog staatssecretaris van Justitie.
Advocaat P. Plasman van Mohammed B. zei donderdag in een reactie dat de uitbreiding van de aanklacht hem verrast heeft. Volgens de advocaat moet het OM bewijzen dat Hirsi Ali ook daadwerkelijk „vrees is aangedaan.” Hirsi Ali is niet verhoord, dus daar is geen bewijs van de bevreesdheid van het kamerlid, aldus Plasman, die er verder op wijst dat er na de open brief aan Hirsi Ali „veel meer is gebeurd.” Hirsi Ali kwam toen al niet meer in de Tweede Kamer, maar zij ontvluchtte Nederland pas ruim een week later.
Plasman vraagt zich ook -opnieuw- af waarom de ministers Donner (Justitie) en Remkes (Binnenlandse Zaken) de open brief enige dagen na de moord op Van Gogh hebben geopenbaard.
Plasman vermoedt dat het OM er alles aan wil doen om ervoor te zorgen dat Mohammed B. levenslang krijgt, nadat dat bij Volkert van der G. mislukte. Die kreeg voor de moord op Pim Fortuyn achttien jaar cel.
Ook leden van de Hofstadgroep worden aangeklaagd volgens artikel 121. Ze hadden vermoedelijk plannen om Hirsi Ali te vermoorden. Zo is op het werk van verdachte Jermaine W. een briefje met aantekeningen gevonden dat duidt op moordplannen richting Hirsi Ali.
Onder de verdachten van de Hofstadgroep zijn de twee mannen die half november na een lange belegering in het Haagse Laakkwartier werden aangehouden. Een van hen was de broer van Jermaine, Jason W. Ook de 18-jarige Samir A., die vastzit voor het voorbereiden van aanslagen in Nederland, behoort volgens het OM tot de Hofstadgroep.
De van de moord op Theo van Gogh verdachte Mohammed B. had contacten met de verdachten uit de Hofstadgroep, maar was voorzover bekend nog geen lid. De eerste zitting in de rechtszaak tegen Mohammed B. is op 26 januari. Het zal gaan om een zogeheten pro-formazitting. De dagvaarding tegen Mohammed B. wordt maandag openbaar.
Het bewuste artikel, dat valt onder Titel IV van het wetboek, luidt als volgt: „Hij die door geweld of bedreiging met geweld een vergadering van de beide kamers der Staten-Generaal of van een van deze uiteenjaagt, tot het nemen of niet nemen van enig besluit dwingt, een lid uit die vergadering verwijdert of opzettelijk een lid verhindert die vergadering bij te wonen of daarin vrij en onbelemmerd zijn plicht te vervullen, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
Een geldboete van de vijfde categorie kan maximaal 45.000 euro bedragen.