Wilhelmus à Brakel en misbruik van de schepping
Vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie wilden dat de gereformeerde leer niet alleen een zaak van het hoofd, maar ook een zaak van hart en hand was. Vorige week stond in het RD (2-2) een recensie van het vierde deel van de Encyclopedie van de Nadere Reformatie, dat op 1 december uitkwam. De verschijning van deze encyclopedie is een prachtig project dat een schat aan informatie over deze periode in de kerkgeschiedenis ontsluit.
Aan het onderwerp milieu besteedt deze encyclopedie nog niet apart aandacht. Ik ben vorige week zaterdag even speciaal naar de plaatselijke boekhandel gefietst om te kijken wat er zoal te vinden is over verwante thema’s als schepping, natuur en dieren. Die vond ik niet terug. Het meest dichtbij kwamen nog de onderwerpen ”beroepsethiek” en ”economie”.
Vorige maand (RD 6-1) schreef ik over de schepping als boek van de natuur. Dat boek laat op allerlei manieren zien wie de Schepper is en verwijst naar Hem. Diverse bekende namen uit de gereformeerde traditie kwamen ter sprake. Zo ook Wilhelmus à Brakel. Vandaag iets meer over de visie van deze belangrijke en bekende vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie op onze omgang met de schepping.
Brakel geeft met drie Latijnse woorden aan wat ieder schepsel ons zegt: ”accipe”, ”redde” en ”fuge” (”Redelijke Godsdienst” I.viii). In de vertaling van Brakel: „Neem en ontvang wat God u geeft; geef het terug door dankzegging aan Hem van Wie het kwam; vlucht het misbruiken en u daarin te bezondigen.” Terzijde zij opgemerkt dat Brakel met deze visie in een traditie staat die veel verder teruggaat. Ze komt van Hugo van Sint Victor uit de twaalfde eeuw. Deze middeleeuwse theoloog droeg de bijnaam ”tweede Augustinus” vanwege zijn kennis van en verwantschap met het werk van die kerkvader.
Dat misbruiken dat we moeten vermijden, heeft alles te maken met falend rentmeesterschap. Brakel wijst op de ernst van misbruik van Gods schepselen, omdat we daaraan „het recht verloren hebben door de zonde”. Er was een situatie van rechtmatig gebruik in het paradijs. Die is er niet meer. Nu ligt misbruik op de loer. Maar ook gevaar. Immers, zolang de vrede met onze Maker niet hersteld is, „zo zijn al Zijn schepselen tegen u gekant, en elkeen wacht als op toestemming om u te mogen verderven”.
Brakel maakt concreter wat hij met misbruik bedoelt. Uit zijn beschrijving en citaten van Bijbelteksten valt op te maken dat dit misbruik zowel bezielde schepselen als levenloze schepping betreft. Het gaat over alles wat voorhanden is, al het geschapene dat ons als mensen ter beschikking staat. Dat mogen we niet „onnut en moedwillig verderven”. Dat laatste gebeurt bijvoorbeeld in het geval van dronkenschap, als verkeerd gebruik van de scheppingsgave van wijn.
Brakel beschrijft eveneens wat dan wel het goede gebruik van de schepping is. Dat is als we God erkennen als Maker en Eigenaar ervan. Voor kinderen van God is dat ook een grote troost. Alles is van de Heere en alles is er ten dienste van Hem. Dan hebben we niets te duchten. Het betekent dat geen enkel schepsel ons dan leed kan berokkenen.
Uit wat Brakel schrijft, spreekt een diep besef van de nauwe relatie tussen de Schepper, de mens als schepsel en de overige schepping. Zijn we dat besef in de afgelopen eeuwen niet wat kwijtgeraakt? Heeft dat niet te maken met een theologie waarin de schepping als openbaring van God minder aandacht kreeg? Wie de schepping wel zo ziet, kan niet dan met huiver aanzien hoe onbekommerd en gedachteloos we daar als rijke en verrijkte mensen mee omgaan. Mensen, die het juiste gebruik verspeeld hebben, om met Brakel te spreken.
Bij Wilhelmus à Brakel treffen we noties over de betekenis van de schepping aan die de grondstructuur kunnen vormen voor een reformatorische milieu-ethiek. Misschien een onderwerp om in een volgende editie van de Encyclopedie van de Nadere Reformatie apart aandacht aan te schenken. Voor het nadenken over de betekenis van christelijk rentmeesterschap bevat de Nadere Reformatie onvermoede aanknopingspunten.
De auteur werkt voor het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Hij schrijft deze column op persoonlijke titel.