Gids om landschap Nadere Reformatie te verkennen
Jarenlang onderzoek naar de Nadere Reformatie werpt zijn vruchten af. In een nieuw deel van de encyclopedie over deze hervormingsbeweging wordt duidelijk hoe er over orgels, preeklezen en proosten werd gedacht.
Het vierde deel van de encyclopedie bezorgt liefhebbers van de Nadere Reformatie meteen een verrassing: de serie zou nu eigenlijk moeten zijn afgerond, maar er is voldoende materiaal voor nóg een thematisch deel. En daar hoeft niet eens zo heel lang op te worden gewacht: het verschijnt dit voorjaar, mogelijk later nog aangevuld met een registerdeel.
De Nadere Reformatie, waarin de gereformeerde gezindte wortelt, verdient zo’n monumentale encyclopedie. Predikanten als Jodocus van Lodenstein, Guiljelmus Saldenus, Bernardus Smijtegelt, Willem Teellinck en andere schrijvers uit de periode 1600-1750 ijverden voor de innerlijke doorleving van de gereformeerde leer en de persoonlijke levensheiliging op alle terreinen van het leven. Dat streven is het meer dan waard om door de huidige reformatorische kerken opgepikt te worden.
De eerste twee delen van de encyclopedie bevatten korte levensbeschrijvingen van vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie. Deel drie (A-M) en vier (L-R) behandelen tientallen thema’s uit deze periode. Ze worden in alfabetische volgorde beschreven.
Wat heeft de jongste telg zoal te bieden? De lemma’s bevatten niet alleen leerstellige onderwerpen (pneumatologie, predestinatie, rechtvaardiging), maar ook meer praktische of ethische thema’s (hoe dachten nadere reformatoren over het lot, roken, overdaad of overspel?). De omvang van de thematische stukken loopt soms nogal uiteen. De ”leer” krijgt tweeënhalve bladzijde, ”predestinatie” drieënhalve en ”Reformatieprogram” ruim achttien.
Onze Vader
Het mooie van de verschillende lemma’s in de encyclopedie is dat ze samen steeds meer het landschap van de Nadere Reformatie in kaart brengen. Neem bijvoorbeeld de plaats van het Onze Vader in het gereformeerde gebedsonderwijs in de zeventiende en achttiende eeuw. Godefridus Udemans, schrijft dr. D. Baarssen, noemt het Gebed des Heeren het patroon voor alle gebeden en vindt dat christenen geen andere dingen mogen hopen of bidden dan die in het Onze Vader worden geleerd.
Jacobus Koelman, niet bepaald een voorstander van kerkelijke feestdagen en liturgische formulieren, stelt juist dat als iemand écht niet kan bidden, hij een formuliergebed mag gebruiken. Maar de predikant voegt er direct aan toe dat het niet te verdragen is als iemand lang of altijd op die „krucken” zou moeten gaan. Koelman pleit voor bidden uit het hart, in afhankelijkheid van de Heilige Geest. Ouders moeten hun kinderen het Onze Vader uitleggen. Die mogen het bidden, maar het Gebed des Heeren is óók bedoeld als richtlijn voor hun eigen gebed.
Orgelspel
Soms maken de vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie andere keuzes dan de gereformeerde gezindte nu. Zo stuit het gebruik van een orgel in de eredienst op veel verzet. Jacobus Hondius laat het er bij de beschrijving van zonde 453 in zijn ”Swart register van duysent sonden” (1679) geen misverstand over bestaan: het spelen van het orgel vóór, onder en na het psalmzingen is volgens hem zondig en in strijd met het Nieuwe Testament.
Ook Anna Maria Koopman, een kinderloze weduwe uit het Zeeuwse dorpje Wemeldinge, ziet het muziekinstrument als een groot gevaar. Ze laat in 1687 een testament opmaken, wil haar hele vermogen aan de kerk geven, maar wel onder de strikte voorwaarde dat de gemeente nóóit een pijporgel zal installeren. De kerkenraad deelt haar afkeuring niet. Maar er wordt een praktische oplossing gevonden om de erfenis toch te behouden: in de kerk van Wemeldinge wordt een muurschildering van een pijporgel aangebracht, precies op de plaats waar in andere kerken een orgel staat. Zo houdt de gemeente 200 jaar lang haar diensten, totdat een rechter in 1927 de voorwaarden van de erfenis nietig verklaart. Dan wordt er een harmonium aangeschaft, dat in 1952 plaatsmaakt voor een echt pijporgel.
Onder de nadere reformatoren bevinden zich ook voorstanders van het gebruik van een orgel in de eredienst. Zo introduceert Aegiudius Francken orgelspel in de kerk in Maassluis, als onderdeel van de verheerlijking van God. In ”Heilig gebruik des orgels” (1734) stelt de predikant dat het tot Gods eer spelen van psalmen en geestelijke liederen op muziekinstrumenten nergens in het Nieuwe Testament wordt verboden.
Preeklezen
De nadere reformatoren zijn veelal ook terughoudend in het gebruik van leespreken in de eredienst. Teellinck waarschuwt tegen het voorlezen van preken van „Oudtvaders ende andere scribenten” in plaats van de prediking. Hij en anderen zijn vuurbang om in het vaarwater van de Rooms-Katholieke Kerk te komen, die volgens hen de Schrift en menselijke boeken aan elkaar gelijkstellen. Ondanks het predikantentekort dat ook in de tijd van de Nadere Reformatie speelt, blijven ze grote waarde hechten aan de „levendige” verkondiging van Gods Woord.
Uitgegeven prekenbundels bestaan er zeker. Maar die zijn vooral bedoeld voor de persoonlijke stichting van gemeenteleden, die deze preken vroeger in de kerk hebben gehoord. Een uitzondering vormen de schepen van de Oost-Indische Compagnie, waar ziekentroosters –bij gebrek aan predikanten– volop preken lezen.
Preeklezen kwam in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw nauwelijks voor, concludeert H. Koopman. „Preeklezen in een gemeentesamenkomst lijkt daarmee niet uitsluitend, maar wel vooral een product van de Afscheiding.”
Verborgen omgang
De encyclopedie maakt weer eens duidelijk dat de Nadere Reformatie geen geïsoleerde beweging is. Predikanten grijpen geregeld terug op de zestiende-eeuwse Hervorming, die ze zien als een genadig ingrijpen van God om de kerk terug te brengen naar de waarheid van de Schrift. Opvallend genoeg klinkt er soms ook kritiek, bijvoorbeeld door Voetius en Van Lodenstein. De Reformatie zou zich vooral hebben gericht op de leer en niet op het leven. „Daar quamen belyders”, noteert Van Lodenstein, maar „er quam geen Geest.”
Ondanks allerlei anti-roomse polemieken zijn de nadere reformatoren verrassend enthousiast over bepaalde vormen van middeleeuwse vroomheid. Thomas a Kempis, schrijver van de ”Navolging van Christus”, geldt als een topauteur. Ook Bernardus van Clairvaux wordt vaak geciteerd.
Wat de nadere reformatoren zo aantrekt in deze middeleeuwse auteurs? „De verborgen omgang met God en met Christus”, stelt prof. dr. W.J. op ’t Hof, eindredacteur van de encyclopedie. En dan vooral de „gevoelige zijde van deze omgang, de betekenis van tranen, geestelijke verlatingen, de bruidsmystiek zoals deze vooral in Hooglied beschreven wordt, maar eveneens de kritiek op zowel de zedelijke ontaarding van de christenheid in het algemeen als op de positie van de paus en andere kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders van zijn dagen.”
De 63 lemma’s in de encyclopedie vormen de perfecte gids om opnieuw het landschap van de Nadere Reformatie te verkennen.
Boekgegevens
”Encyclopedie Nadere Reformatie”, deel 4 (L-R), prof. dr. W.J. op ’t Hof (eindred.), uitg. De Groot Goudriaan; 459 blz.; € 64,50