Schoonheid: Bakeliet
Er zijn maar weinig plekken op de wereld waar je jezelf zo vlug voelt verschrompelen van modern en modieus naar antiek en archaïsch als in de telecomzaak.
Met mijn gloednieuwe smartphone op zak stapte ik het strakwitverlichte filiaal binnen. Lege, zwarte schermpjes kleefden als een futuristische vlinderverzameling tegen de muren. Mijn vastberaden spiegelbeeld volgde me in dertigvoud door de winkel heen.
„Ik wou graag een nieuwe simkaart”, zei ik tegen de vriendelijke man die achter de balie stond. „In mijn vorige telefoon zat een micro, maar nu heb ik een nano nodig.” Ik keek er een beetje trots bij, want wat ik eigenlijk zei, was natuurlijk: Zie mij eens hip en op de hoogte zijn.
De vriendelijke man trok een hoge rimpel in zijn voorhoofd. „Mícro?” zei hij met een nauwelijks verholen lachje in zijn stem. „Da’s wel een héle ouwe geweest…”
Meetellen in telefoonland is als golfsurfen bij Biarritz. De ene breker is nog niet op het strand neergeslagen of de volgende komt alweer aangerold. Je bent eigenlijk nooit bíj – of in elk geval maar even. Wie het bewijs van de generatiekloof zoekt, hoeft zijn oude gsm’s maar op een rijtje te leggen om te zien hoe de wereld in vijftien jaar is veranderd. Waar lange tijd gold: ”hoe kleiner, hoe beter”, heeft de laatste decennia een omgekeerde trend bezit van de telefoontechniek genomen. Van smartphoontjes ter grootte van een magnetrondisplay tot draagbare breedbeeld-tv’s die zich uit je zakken wurmen telkens wanneer je een koekje uit de onderste keukenla wilt pakken: groot, groter, grootst is nu het devies.
Zowel letterlijk als figuurlijk neemt de telefoon steeds meer plek in ons leven in. Maar het oprukkend individualisme dat ermee verbonden is, gaat dieper dan dat niemand meer met elkaar praat in de trein. Ooit was de telefoon, net als de koelkast, de kachel en de keukentafel, gemeenschappelijk familiebezit. Kinderen verdrongen elkaar rond een rinkelend toestel. Paste je ergens een avondje op, dan sprak je beleefd: „U spreekt met het huis van…” in de hoorn – want zo was het tenslotte. De telefoon hoorde bij het huis zoals de gasleiding, de cv-ketel en de muizen in de kruipruimte.
Maar terwijl we in ons argeloos taalgebruik nog altijd opnemen en verkeerd verbonden zijn, bannen we in de praktijk onze bakelieten band met de buitenwereld steeds meer uit onze woningen. Regelmatig staat bijvoorbeeld in kerkgidsen te lezen dat het vaste nummer van de familie Lutjeboer is komen te vervallen, zodat Michiel nu te bereiken is op 06-… en Jenneke op 06-… Dit voelt niet alleen als een gemis aan saamhorigheid, maar stelt ons ook voor onverwachte sociaal-morele dilemma’s. Want wie van beiden bel je als hun etterige zoontje jouw kroost aan het haar heeft getrokken en in jouw ogen een stevige afstraffing verdient? En wie als je eigenlijk hoopt dat ze niet op het feestje komen waarvoor je ze plichtshalve uitnodigt?
Zelfs het menselijk aspect lijkt bij het telefoneren van lieverlee overbodig te worden. We sturen snaps en shorts en smileys en verbergen onszelf achter filters en voice-overs. Het is een ontwikkeling die een mens bitter kan stemmen – maar als ik mijn rij oude mobieltjes bekijk, geloof ik toch dat er licht aan de horizon gloort. Er valt namelijk, zoals ik al zei, een andere onderstroom in de maatschappij te ontwaren. Koptelefoons werden van oubollig opnieuw populair. De platenspeler is terug van weggeweest. Achterhaald is het nieuwe vet, en dat biedt moed voor wie het tij wil keren. Het geeft me stille hoop dat we over een jaar of tien weer massaal aan de lijn hangen: als Android achteloos is afgeschreven, providers prijsgegeven en wifi –weemoedig– is weggeappt…