Religie mag alleen bestaan binnen de spelregels van het secularisme
Religie heeft wederom haar intrede gedaan in het publieke domein, al dan niet onder de regels van het secularisme. De opkomst van stilteruimtes aan de universiteiten van Nederland is hier een uitstekend voorbeeld van.
Dat religie en spiritualiteit niet verdwenen zijn uit ons publieke domein wordt de laatste decennia alleen maar zichtbaarder. De secularisatiethese die zo’n twee eeuwen geleden door denkers als Karl Marx en Max Weber werd voorgedragen, is de laatste decennia in toenemende mate tegengesproken. Hoewel cijfers van kerkgang en religieuze betrokkenheid de afgelopen zestig jaar aanzienlijk daalden (tot onder 50 procent) heeft de modernisering van de samenleving niet geleid tot de voorspelde verdwijning van religie. Integendeel, er ontstaan nieuwe vormen van religie en spiritualiteit, in het Westen groeit de islam en slechts een minderheid van de grote groep die zichzelf niet-gelovig noemt, is daadwerkelijk atheïst.
Verschuiving
De opkomst van stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten zou geïnterpreteerd kunnen worden als het gevolg van postseculiere transformaties. Gepopulariseerd door Jürgen Habermas, werd het voorvoegsel ”post-” gebruikt om de secularisatiethese in twijfel te trekken. Volgens hem zijn moderne seculiere samenlevingen niet altijd succesvol geweest en zou er moeten worden gestreefd naar tolerante co-existentie en vreedzame dialoog in plaats van scheiding of gelaagdheid. Dat ook seculiere instanties als universiteiten ruimte willen bieden voor gelovigen door stilteruimtes te creëren, illustreert wellicht een verschuiving naar een postseculiere denkwijze. Het is immers zo dat in 2010 maar drie van de tien openbare universiteiten een stilteruimte hadden gerealiseerd, terwijl ondertussen elke universiteit een of meer stilteruimtes heeft geopend.
In Nederland ontstonden de eerste stilteruimtes in de jaren 70, als gevolg van aanpassingen of vervangingen van bestaande kapellen in christelijke zorg- en onderwijsinstellingen. De christelijke identiteit van deze zorginstellingen en bijzondere universiteiten was de belangrijkste drijfveer voor de transformatie van kapellen naar stilteruimtes.
Ondertussen werd de samenleving steeds multicultureler, werden tradities losgelaten en kwam er een toenemende belangstelling voor meditatie. Stuk voor stuk processen die ten grondslag liggen aan deze verschuiving. Op hun beurt zijn het deze processen die het begrip ”religie” nog meer bemoeilijken, vooral in de context van grote steden.
In de jaren 90 had een groot aantal stilteruimtes het ontwerp van een multireligieuze ruimte waarin verschillende religieuze tradities in gelijke verhoudingen werden gepresenteerd of waarin elke traditie een eigen, aparte kamer had. De afgelopen twee decennia worden gekenmerkt door een trend naar een neutraal religieus ontwerp. Een mogelijke verklaring hiervoor is het debat rond de opkomst van zulke ruimtes aan Nederlandse universiteiten. Aan de ene kant laat de aanwezigheid van stilteruimtes zien dat religie een plek heeft gekregen op alle universiteiten. Aan de andere kant is dit veelal alleen mogelijk wanneer religieuze symboliek wijkt voor neutraliteit. In hoeverre hebben de populariteit en de daadwerkelijke realisering van stilteruimtes het zogenoemde seculiere karakter van de universiteit aangetast? In hoeverre zijn wij als samenleving anders gaan denken over de rol van religie in de publieke ruimte?
Neutraal
Een goed voorbeeld hiervan is de realisatie van stilteruimtes aan de Universiteit van Amsterdam, die in 2016 maar liefst vijf stilteruimtes realiseerde op haar campussen. Hieraan vooraf gingen vele discussies, een gekraakte stilteruimte en een officieel debat aan de universiteit. De discussie was niet alleen intern, maar bereikte ook de agenda van verschillende politici.
Het welbekende tegenargument beschouwt een stilteruimte als in strijd met het seculiere karakter van de universiteit. Voorstanders van een dergelijke ruimte dringen aan op het neutrale karakter van de ruimte en de toegankelijkheid ervan voor iedereen. Het bordje naast zo’n stilteruimte illustreert de spelregels van het secularisme: „De ruimte dient neutraal, inclusief en uniform te zijn en mag op geen enkele manier worden geclaimd of toegeëigend door aanhangers van een bepaalde politieke, religieuze of persoonlijke overtuiging door middel van versieringen, opschriften, meubels, lay-out of het gedrag van gebruikers.”
Het feit dat inmiddels alle Nederlandse universiteiten een of meer stilteruimtes hebben gerealiseerd, is kenmerkend voor het tijdperk waarin we leven. Dit is per definitie geen seculier tijdperk, maar wellicht een postseculier tijdperk, waarin religie en seculariteit op zo’n wijze met elkaar verstrengeld zijn dat het voor onderzoekers een uitdaging is om die te (be)grijpen of te conceptualiseren. Onze seculiere instellingen weten dat religie en spiritualiteit niet verdwenen zijn uit het publieke domein en bieden hier ruimte voor. Dat dit echter enkel binnen de spelregels van het secularisme gerealiseerd kon worden, duidt erop dat –ook al bewegen we richting een tolerante co-existentie– het spanningsveld tussen het secularisme en religie nog niet verdwenen is.
De auteur studeert religiewetenschappen aan de UvA. Dit artikel maakt deel uit van het lopende onderzoeksproject ”The Spaces of Cultural Entanglement in Russia and the Netherlands”, ondersteund door ACES aan de UvA en geleid door
Alfrid Bustanov en Michael Kemper.