Tussenuren bestaan uit een curieuze mix van opwinding en verveling
Er bestaat in onze maatschappij geen meedogenlozer schepsel dan de middelbare scholier. Dat lijkt misschien een boude bewering, maar ik kan me nauwelijks een situatie voorstellen waarin de mededeling dat mijnheer Van Drimmelen wegens acute nierstenen naar huis is gegaan met meer gejuich wordt ontvangen dan in 3B, waar mijnheer Van Drimmelen de volgende les aardrijkskunde zou geven.
Boeken worden terug in tassen gepropt. Een dolle zielsverrukking vaart in 29 puberlijven die elkaar verdringen voor de deur. Zo vangt voor de klas een van de meest paradoxale hoogtepunten uit het schoolbestaan aan: het tussenuur.
Tussenuren bestaan uit een curieuze mix van opwinding en verveling: een onverwachts verworven vrijheid die echter strak binnen de kaders van het roosterregime valt – te kort om iets uit te voeren, te lang om niets te doen. Geen wonder dus dat het gros van de jongelui haast automatisch terugvalt in een van de vele denkbeeldige karrensporen die decennia aan leerlingen in de linoleumvloer van de aula hebben uitgesleten.
Neem de uitbrekers, die zich door hekken en spijlen wurmen met een geestdrift alsof ze zich van voormalig gevangeniseiland Alcatraz losworstelen en in één ademloze ruk richting de supermarkt hollen, zelfs als de bel van de lunchpauze nog in hun oren nagalmt (want frikandelbroodjes zijn voor pubers wat sanseveria’s voor groenminners zijn: er past er altijd nog wel eentje bij).
Van een heel andere orde zijn de onderhandelaars. Zij zien in hun nieuwe vrijheid een probaat speculeermiddel en trachten met schuiven en soebatten hun snipperuurtje om te zetten in een uur eerder uit. Iets wat overigens volslagen over de hoofden van de sportspelers heen gaat – zij volgen slechts hun instinct naar pingpongstel, tafelvoetbaltafel of pannakooi en zijn volmaakt tevreden zolang er in enige mate gerend, geschreeuwd en mild geweld gebruikt kan worden.
Anders vergaat het de opportunisten. Zij vullen, alleen of in meertallen, de stille hoeken van de aula en buigen zich met schier ongekende ijver over hun werkboeken en woordenlijsten. Uitroepen als „Moest paragraaf 5 óók?” verraden echter de ware aard van deze dubieuze studievlijt. Nergens vindt men nijverder schrijvers dan voorafgaand aan een huiswerkcontrole.
Eén groep ten slotte trekt zich van alle consternatie niets aan. Op hun vaste stekkie achter het fietsenhok hangen de rokers tegen het hek en paffen hun zakgeld met veel vertoon van onverschilligheid de lucht in. Klinkt eindelijk de bel, dan sjokken ze schijnbaar onaangedaan de schoolgang weer binnen. Hun aura van achteloosheid blijft in hun capuchons hangen.
Tussenuren. Heeft iedereen ze niet af en toe nodig, vraag ik me af, als ik me weer eens klem heb gereden tussen de plichten en prioriteiten van het volwassen leven. Van die momenten waarop iemand ongevraagd de kakofonie van je hoofd binnenstapt met de simpele mededeling: „Het volgende uur komt te vervallen.” Hoe zou het zijn om je werk drie kwartier zonder ”eigenlijks” en ”ik had ooks” te kunnen laten liggen? Als je de stofzuiger in de hoek liet staan, je laptop op tafel, je werkbus langs de stoep?
We kampen veel te vaak met wat er moet of nog zou kunnen. Gevangen in onze verantwoordelijkheden vergeten we soms wat het is om vol vreugd en van zorg ontslagen te zijn. Als ik de Roostermaker des Vaderlands was, zou ik ze daarom direct laten invoeren: die ogenblikken van onverwachte ongebondenheid. Om in te halen wat je aan het bestaan hebt gemist. Je hoofd leeg te hollen. Ertussenuit te knijpen. Of desnoods alleen maar jezelf in het fietsenhok te verstoppen, zien hoe de rest van het leven voorbijwandelt en jij, handen diep in je zakken, heel even doet of het je allemaal niets kan schelen.
Sarah van der Maas (1995) studeerde algemene en sociale geschiedenis in Leiden en Groningen. Verhalen vertellen is haar passie: of die zich nu afspelen in een ver en vreemd verleden of om de hoek van de straat.