Aanbiddelijk welbehagen
Jesaja 65:1
„Ik ben gevonden van hen die naar Mij niet vraagden, Ik ben gevonden van hen die naar Mij niet zochten; tot het volk dat naar Mij niet genoemd was, heb Ik gezegd: Ziet hier ben Ik, Ziet hier ben Ik. Juist aan de meest goddelozen in zichzelf verheerlijkt God dat vrijmachtig welbehagen! Dat zullen al Gods kinderen als uit één mond met verwondering en aanbidding moeten getuigen. O, aanbiddelijk welbehagen!
Maar wellicht is dit welbehagen Gods al in het begin aan uw ziel verheerlijkt en hebt u ook de Heere al mogen verheerlijken? Dit zult u óf niet durven toestemmen, óf misschien durft u het door Godonterend ongeloof te miskennen. Maar besef wel recht, kleinmoedige zielen, waar God al in verheerlijkt wordt? Weet u het wel dat juist in dat klagen, in dat kermen over uw zonden, dat u als verbrijzelden van hartdat dagelijks aan Jezus’ voeten mag doen? En dat in dat begeren van Hem als het Enig Alles voor uw ziel Hij Zich wil verheerlijken? Ja, bij zulke wil Hij wonen. Op deze zal Hij zien: „Op de arme en verslagene van geest en die voor Mijn woord beeft.”
Misschien hebt u ook al iets van die zalige vrede mogen smaken, als u uw keuze om de Heere te dienen, meer levendig mocht gevoelen en daardoor de hoop in uw ziel al steeds meer oprees, al durft u niet te erkennen, dat dit eerstelingen zijn van die vrede der ziel, die uit dat aanbiddelijk welbehagen Gods voortvloeit. Dit zult u echter getuigen, dat u daarin al zoveel mocht smaken, waarvoor u al de vreugde van de wereld niet zou begeren.
Ds. D.A. Detmar, predikant te Ede
(”Enige eenvoudige Godvruchtige oefeningen”, 1828)