Kerk moet oefenplaats zijn voor dagelijkse eredienst
We hebben als christenen behoefte aan liturgieën die manna en water meegeven om weer een week verder te komen in een winterkoude maatschappij. De zondag als venster op de herschepping.
In het eerste deel van de Narniareeks van C.S. Lewis vertelt de faun, Mr. Tumnus, over het koninkrijk Narnia, waar de IJskoningin regeert: Zij heeft heel Narnia onder de duim. Door haar is het altijd winter en nooit kerstfeest!
Het ijzige Narnia sluit naadloos aan bij de denk- en leefwereld van veel mensen in de westerse wereld. De werkelijkheid is onttoverd geraakt. Toen onze voorouders in de 16e eeuw Psalm 19 lazen, appelleerde dat lied aan hun alledaagse ervaring: „De hemel vertelt Gods eer, het gewelf verkondigt het werk van Zijn handen.” Vijfhonderd jaar later kijken we anders naar het hemelgewelf. We leerden dat niet ervaren als het werk van Gods handen, maar als een natuurverschijnsel: een relatief dunne schil aan dampkring met een mix aan gassen, waarin het CO2-gehalte onrustbarend snel toeneemt. Het hemelgewelf is, met andere woorden, onttoverd geraakt voor ons. Als christenen weten we weliswaar dat we in een geschápen realiteit leven, maar het wetenschappelijke wereldbeeld dreigt dat geloof telkens te verdringen of in elk geval te beconcurreren. Vooral voor degenen die zich verdiepen in bètastudies kan dat leiden tot een leven in twee compartimenten: dat van het christelijk geloof en dat van de exacte wetenschappen.
Maar ook wie deze boedelscheiding niet herkent, kan lijden aan de winterkou in het Narnia dat wij bewonen. Want op existentieel niveau kunnen we eveneens bevriezingsverschijnselen vertonen. Het dóet wat met ons wanneer we zien hoe familieleden, vrienden, collega’s of buren schijnbaar moeiteloos zonder God leven. Ze lijken zich helemaal niet zo druk te maken om het doel, de betekenis en het einde van hun leven. Ze schijnen genoeg te hebben aan het hier en nu. Aan huisje, boompje, beestje. Mogelijk houden ze er ook nog een burgerlijk-traditionele ethiek rond huwelijk, belastingaangifte en galant de deur voor een ander openhouden op na – een nagalm van een christelijk verleden. Als we onszelf daarmee vergelijken, kunnen we ons afvragen of ons leven er mét alle christelijke opvoeding, catechese, godsdienstlessen en kerkgang nu zo anders uitziet dan dat van onze fatsoenlijke, maar ongelovige omgeving.
Wat is in dat licht de betekenis van ons christen-zijn dan eigenlijk? Is het niet een eiland waar we op zondag naartoe forensen, om de rest van de week op het continent van Narnia door te brengen? Is christen-zijn niet slechts een fragment van ons leven geworden? Een ons ophouden in een kerkelijke subcultuur, met weinig tot geen betekenis voor ons overige bestaan van studeren, werken en maatschappelijk actief zijn?
Vervulling
De grootste levensbeslissingen vallen niet in onze ratio maar in ons verlangen. Ons hart is onrustig, totdat het rust vindt in God. Zolang wij die rust niet vinden, zoekt ons verlangende hart vervulling in verhalen en praktijken die daar een surrogaat voor bieden.
In de afgelopen vijftig jaar is er meer en meer aandacht gekomen voor die verhalen, die narrativiteit. Als mensen leven we namelijk in verhalen. Wie zichzelf voorstelt vertelt een verhaal. Onze identiteit is een biografie van samengeweven verhaallijnen. We selecteren daarin, we verbinden sommige draden wel en andere niet. Dementie is daarom ook zo erg, omdat we onze biografie verliezen. We worden een vreemde voor onszelf, omringd door vreemden.
De westerse cultuur wordt eveneens gedragen en gepropageerd door narratieven. We worden in ons leven geïmpregneerd met de culturele verhalen van verlichting en romantiek. De multimediamaatschappij biedt daarvoor talloze gelegenheden: van muziek in de supermarkt tot de socials op je telefoon. Overal worden wij seculier ‘gecatechiseerd’ in westerse narratieven. Onze samenleving is namelijk gevormd door de verhalen van verlichting en romantiek. Kort op formule gebracht: ”ik denk dus ik ben” en ”ik voel dus ik ben”. Die verhalen spelen, al dan niet elkaar beconcurrerend, door elkaar heen en beïnvloeden ons zo op een rommelige manier.
Op allerlei manieren worden we verleid om te geloven dat we in een in zichzelf besloten wereld leven, in een gesloten doos, waarin geen God is. En als Hij er al is, dan is Hij niet relevant. We worden verleid om te geloven dat we autonoom zijn, authentiek moeten zijn, moeten experimenteren, keuzes moeten maken én het risico meedragen dat we het leven niet maximaal leven. Immers: kiezen vóór iets maakt ook dat we kiezen tégen iets. ”You can’t have your cake and eat it too” (je kunt je cake niet opeten én in bezit houden) We leiden aan ”Fear Of Missing Out” (de angst iets te missen), aan de druk succesvol te moeten zijn, of wat voor pseudo- evangeliën men ons ook brengt.
Het gelovig voor Gods aangezicht leven is, in de woorden van de Canadese filosoof Charles Taylor, een „optie te midden van vele opties geworden”, en niet eens de meest voor de hand liggende.
Manna
In deze wereld kunnen we onszelf oefenen in de christelijke liturgie. Te midden van alle culturele rituelen en liturgieën van shoppen, muziek luisteren, festivals bezoeken, nieuws volgen, uitgaan, enzovoort, hebben christenen behoefte aan een liturgie die hen helpt om te overleven in dit Narnia. Israël trok door de woestijn van oase naar oase. Verzamelde dagelijks manna en brak weer op. We hebben als christenen behoefte aan liturgieën die manna en water meegeven om weer een week verder te komen. Liturgieën die ons even uit platland weghalen. Even met Mozes de berg op brengen, om uit te kijken naar het beloofde land. Tijd om ons verlangen te laten vormen naar de God en Vader van Jezus Christus, de fontein van alle goeds.
Dan kom ik uit bij Calvijn. Voor hem is de eredienst meer dan wat er in de kerk gebeurt. De liturgie is volgens hem open naar heel het verdere leven van Gods kinderen in deze wereld. Niet alleen in de kerk is er de dienst van God, maar evenzeer in het dagelijks leven. In een preek over Deuteronomium 33 zegt hij: „Wij zijn voor niets anders in deze wereld gezet, dan om God te eren met ons leven.”
Eérst Gods Koninkrijk
Ik pleit voor een zondagsbesteding die dat mogelijk maakt. De al te wettische zondagsinvulling ligt misschien grotendeels achter ons. Maar vormeloosheid kan ons laten doorschieten naar de andere kant. Wanneer we niet meer oefenen in de liturgie, en predikanten het verlangen niet meer voeden vanuit het Woord van God, dan komen we weer in platland terecht. Als de zondag vooral een dag wordt om te chillen, een dag waarbij oefenen in de kerk erbij inschiet, hoe houden we dan stand te midden van die culturele narratieven en pseudoliturgieën, die nooit een dag vrij nemen?
De zondag als venster op de herschepping. Een venster waardoor we kijken om niet te vergeten het koninkrijk van God éérst te zoeken. Al het andere volgt bovendien. Immers: narratieven zullen verstommen. Culturele liturgieën zullen ophouden. Maar het Woord van God bestaat tot in eeuwigheid.
De auteur is predikant en missionair consulent binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken. Dit artikel is een samenvatting van zijn lezing op de winterconferentie van de CSFR.