De roepstem van corona
Klinkt de roepstem van corona nog steeds door?
In meerdere kerkelijke gemeenten werden een jaar geleden nog speciale bidstonden belegd vanwege de aanhoudende coronacrisis. Op 27 december 2021 stuurde de classis ’s-Gravenhage van de Christelijke Gereformeerde Kerken een brief waarin de kerken werden opgeroepen om op 12 januari van dit bijna afgelopen jaar een biddag te houden vanwege de buitengewone tijden voor kerk en wereld.
Gelet op de zorgvolle situatie –wereldwijd 275 miljoen besmettingen en bijna 5,5 miljoen doden, van wie 20.000 in eigen land– en de alsmaar voortdurende beperkingen voor het kerkelijke leven klonk de dringende oproep om ons voor de Heere te verootmoedigen, Hem onze zonden te belijden en Hem te zoeken in gebed om Zijn genade.
Was dat ook niet wat tijdens de coronacrisis voortdurend doorklonk in allerlei publicaties en bezinningsmomenten? Zo schreef de Amerikaanse voorganger John Piper het boekje ”Coronavirus and Christ”, dat in het Nederlands is vertaald. In dit boekje durft Piper de pandemie een oordeel van God te noemen. Ook de zes auteurs uit evenzoveel verschillende kerkverbanden van de brochure ”Als de Heere roept” geven blijk van hun overtuiging dat de coronacrisis noopt tot verootmoediging en tot bekering.
In het Kerkblad van de Hersteld Hervormde Kerk onderstreepte ds. P. de Vries in een duiding van de coronatijd dat de Nederlandse kerk een opleving en wederkeer tot God nodig had. En in een RD-commentaar werd er de vinger bij gelegd dat de Bijbel leert dat God ook spreekt door rampen en ziekten. Zo was volgens de hoofdredactie de pandemie een roepstem met een duidelijke boodschap. Voor kerk, samenleving en politiek.
Nu schrijft de apostel Jakobus al in het eerste hoofdstuk van zijn brief dat een van de grootste geestelijke kwalen die van de vergeetachtigheid is. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de geschiedenis van koning Manasse. Ook toen sprak de Heere wel tot hem en zijn volk, maar schonken zij daar geen aandacht aan.
Waaruit blijkt nu dat we ons voor de Heere daadwerkelijk hebben verootmoedigd, Hem onze zonden hebben beleden en Hem hebben gezocht in gebed om Zijn genade? Of zijn de coronacrisis, de Oekraïnecrisis en alle andere crises van dit jaar slechts rimpelingen in onze vijver, en zijn we alweer overgegaan tot de orde van de dag en tiert de kwaal van de vergeetachtigheid welig voort? Zo blijkt er helaas nog steeds weinig nodig om door polemieken de verdeeldheid onder degenen die trouw willen blijven aan Schrift en belijdenis te verdiepen.
Een van de boeken van James Durham wordt wel genoemd ”het testament van een stervende aan de kerk van Schotland”. In dit boek over ergernis en verdeeldheid in het kerkelijke leven vraagt Durham zich af wat we moeten doen als de eenheid niet in elk opzicht volmaakt kan zijn. Zijn antwoord is dat we moeten streven naar wat maximaal haalbaar is en in elk geval verergering van de verdeeldheid moeten voorkomen.
Nu de stellingen weer worden ingenomen als het bijvoorbeeld om een herziene, herstelde of hernieuwde Statenvertaling gaat, is er dus een dure plicht om als betrokkenen achter gesloten deuren samen te komen en zich voor de Heere te verootmoedigen, Hem de zonden te belijden en Hem te zoeken in gebed om Zijn genade. Durham wijst er immers op hoe tijdens discussies een bepaalde eerzucht kan insluipen, die aanhoudend een uitweg zoekt onder een dekmantel, bijvoorbeeld ijver voor Gods eer. Vaak gaat zo’n verzoeking gepaard met een vast overtuigd zijn van de eigen rechtvaardigheid en billijkheid en de onredelijkheid van tegenstanders.
De kracht van de verzoeking is daarbij dat onze zaak niet alleen rechtvaardig wordt geacht, maar ook noodzakelijk en van groot belang. Durhams beschrijving van het treurige schouwspel dat een verdeelde kerk biedt, maakt beschaamd: er is geen kwaad dat de kerk onvermijdelijker verwoest dan dat ze vecht tegen zichzelf, ze haar eigen vlees eet en haar eigen ingewanden verscheurt.
De auteur is predikant van de christelijke gereformeerde kerk te ’s-Gravenhage-Scheveningen. Weerwoord gaat in op vragen die in deze tijd op christenen afkomen.