SGP: Perk oproep tot gebed van moskee in
Het recht op vrijheid van meningsuiting moet blijven bestaan, maar misbruik ervan moet worden tegengegaan. Zo moeten gemeenten bijvoorbeeld gebedsoproepen vanaf de minaret van een moskee aan banden kunnen leggen.
Dat stelt het studiecentrum van de SGP in zijn recent verschenen commentaar ”Vrijheid in gebondenheid. Over grondrechten in het digitale tijdperk”.
Vanaf minaretten wordt geroepen dat er geen godheid is dan Allah, aldus het studiecentrum. Dat is niet alleen een oproep tot gebed, maar ook een proclamatie van de godheid en de superioriteit van Allah. Daarmee is sprake van „een godslasterlijke meningsuiting”, meent de SGP.
Een verbod op minaretoproepen is daarom niet strijdig met artikel 10 van de Wet openbare manifestaties. Deze wet beschermt alleen het oproepen tot het belijden van godsdienst, zoals het luiden van kerkklokken. Bij een verbod op minaretoproepen hoeft daarom op grond van het gelijkheidsbeginsel het luiden van kerkklokken niet te worden verboden.
In zijn commentaar geeft het studiecentrum van de SGP zijn visie op voorstellen van het kabinet om de grondrechten aan te passen aan de ontwikkelingen in het digitale tijdperk. Centraal in de studie staat de vrijheid van meningsuiting. Dat grondrecht beschermt burgers tegen overheersing van de publieke opinie en voorkomt een te grote invloed van de overheid. In die zin is dat recht een „basisvoorwaarde voor het functioneren van de democratische rechtsstaat”, schrijft de SGP.
De vrijheid van meningsuiting biedt christenen de mogelijkheid uitingen die zijn gebaseerd op het christelijke gedachtegoed te verspreiden. „Met name in deze tijd van secularisatie zijn waarborgen nodig dat dit mogelijk blijft”, stelt het studiecentrum, „omdat het uitdragen van het christelijk gedachtegoed meer en meer als beledigend en kwetsend wordt ervaren.”
Zo nodig moet het recht op vrijheid van meningsuiting worden beperkt, vindt de SGP, „om te voorkomen dat een goed beginsel verderfelijk wordt gemaakt.” „Het kan niet zo zijn dat met een beroep op de vrijheid van meningsuiting de meest weerzinwekkende, beledigende en Godonterende uitlatingen worden gedaan.” Aan het recht moeten beperkingen worden opgelegd als de goede naam en de goede zeden in het geding zijn en ter voorkoming van strafbare feiten. Verder moeten de strafrechtartikelen over smalende godslastering worden aangescherpt.